ECLI:NL:RBDHA:2021:5576
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek en verzoek tot opheffen van geheimhouding
In deze zaak heeft eiser, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Westland op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en een verzoek tot opheffing van geheimhouding. Eiser had op 20 juni 2019 een Wob-verzoek ingediend met betrekking tot informatie over logiesgebouwen voor arbeidsmigranten in een specifiek projectgebied. Het college heeft op 5 september 2019 een besluit genomen, maar heeft de opheffing van de geheimhouding nog niet behandeld. Eiser heeft hierop pro forma bezwaar gemaakt en later een ingebrekestelling verzonden, omdat er geen tijdige beslissing was genomen.
De rechtbank heeft op 1 juni 2021 geoordeeld dat het beroep van eiser gegrond is, omdat het college niet tijdig heeft beslist op het verzoek om opheffing van de geheimhouding. De rechtbank heeft bepaald dat het college binnen vier weken na de uitspraak een besluit moet nemen over onderdeel f van het verzoek en dat er een dwangsom van € 100,- per dag verbeurd wordt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Voor onderdeel h, dat betrekking heeft op de geheimhouding die door de gemeenteraad is bekrachtigd, moet het college ervoor zorgen dat de raad binnen zeven weken na de uitspraak beslist. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht van € 354,- aan eiser moet worden vergoed en dat de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068,-, door het college moeten worden vergoed.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.