ECLI:NL:RBDHA:2021:556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
NL 20.21183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Turkse nationaliteit met vermeende banden aan de Gülenbeweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Turkse nationaliteit, die vreesde voor vervolging in Turkije vanwege vermeende banden met de Gülenbeweging. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende had onderzocht of de eiser daadwerkelijk risico liep op vervolging bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de overgelegde stukken niet in samenhang had beoordeeld en dat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat de eiser bij terugkeer in Turkije vervolgd zou kunnen worden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21183

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

ProcesverloopBij besluit van 7 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure en asielrelaas
1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Volgens eiser wordt hij in Turkije als Gülenist aangemerkt. Eiser heeft verklaard dat een onderzoek naar hem is gestart vanwege vermeende banden met de Gülenbeweging. Bij terugkeer naar Turkije vreest eiser door de Turkse autoriteiten te worden vervolgd omwille van de vermeende banden met de Gülenbeweging. Eiser heeft daarom asiel gevraagd in Nederland.
Bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1) de identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) vermeende banden met de Gülenbeweging en de daaraan ondervonden problemen.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, omdat hij een echt bevonden Turks paspoort heeft overgelegd. Het tweede relevante element, de vermeende banden met de Gülenbeweging en de daaraan ondervonden problemen, vindt verweerder niet geloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij specifiek in de negatieve belangstelling zou staan van de Turkse autoriteiten. Eiser heeft nooit enige activiteit voor de Gülenbeweging ontplooid. Daarbij komt dat eiser in september 2020 een paspoort heeft aangevraagd en heeft gekregen. Eiser is zonder problemen en legaal zijn land uitgereisd, hetgeen er volgens verweerder ook op duidt dat hij niet persoonlijk wordt gezocht door de Turkse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging of een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [1] Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit besluit geldt tevens als terugkeerbesluit.
Beroepsgronden eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiser vreest als sympathisant van de Gülenbeweging te worden gezien. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser meerdere stukken overgelegd. Eiser heeft van zijn advocaten in Turkije vernomen dat met ingang van 23 januari 2020 een opsporingsonderzoek met kenmerk [kenmerk] tegen hem aanhangig is in Turkije. Ook komt eiser voor op een lijst met namen van ex-studenten van de [naam] . Volgens eiser heeft de [functie] in [plaatsnaam] aan de [functie] in [plaatsnaam] verzocht om alle informatie op te sturen over personen die op “de bijgevoegde lijst” staan en die in de provincie [plaatsnaam] wonen. Dit is volgens eiser de eerdergenoemde lijst met namen van ex-studenten van de [naam] . Inmiddels worden ook verschillende personen die op deze lijst staan daadwerkelijk strafrechtelijk vervolgd. Ook medestudenten met wie hij in hetzelfde huis heeft verbleven tijdens zijn universiteitsperiode worden daadwerkelijk vervolgd en in die onderzoeken is ook eisers naam genoemd. Verder voert eiser aan dat uit de door hem overgelegde krantenartikelen naar voren komt dat door het hele land strafrechtelijke onderzoeken zijn naar ex-studenten van de [naam] . Bij terugkeer naar Turkije heeft eiser dan ook gegronde redenen om te vrezen dat hij zal worden vervolgd.
Beoordeling rechtbank
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser onder meer de volgende stukken heeft overgelegd:
- een ongedateerde brief van eisers advocaten [naam] en [naam] waarin, voor zover van belang, het volgende staat:
“(…) Op basis van de volmacht die u ons op 22/10/2020 heeft verleend, hebben wij een opvraag gedaan bij het Preliminair Bureau voor Terrorisme en Georganiseerde Misdaad bij het [naam] van de [functie] met uw Turkse BSN. Daaruit is gebleken dat er één opsporingsonderzoek tegen u aanhangig is d.d, 23/01/2020 met kenmerk [kenmerk] .
Uit ons overige onderzoek is gebleken dat het gaat om een opsporingsonderzoek naar studenten van het [naam] en de [naam] en dat uw klasgenoot bij het [naam] en de [naam] genaamd [naam] een document heeft verkregen dat direct met u te maken kan hebben. Ook dit document hebben we toegevoegd aan onze mail. In het kader van een soortgelijk opsporingsonderzoek die in de provincie [naam] is gestart naar alumni van het [naam] en de [naam] zijn aanhoudingsbevelen uitgevaardigd voor 27 personen, waarvan 7 zijn. (…)”;
- een Turkse brief van eisers advocaten waarin zij volgens eiser – en niet betwist door verweerder – het dossier van eiser opvragen;
- een Turkse brief waarin volgens eiser – en niet betwist door verweerder – wordt medegedeeld dat geen informatie wordt verstrekt;
- een ongedateerde brief van de [functie] van [plaatsnaam] aan de [functie] van [plaatsnaam] , waarin, voor zover relevant, het volgende staat:
“(…) Met betrekking tot het document dat in de aangehaalde referentie is vermeld, wordt u verzocht om alle documenten die als bewijs kunnen worden gebruikt tegen de personen genoemd in de bijgevoegde lijst, die in de provincie [plaatsnaam] wonen, op te sturen naar ons Parket. (…)”
- een lijst met namen;
- het jaarboek van eiser van de [naam] van 2008;
- een volgens eiser – en niet betwist door verweerder – Turks proces-verbaal uit de strafzaak van [naam] (studiegenoot en huisgenoot);
- een volgens eiser – en niet betwist door verweerder – Turks proces-verbaal uit het strafdossier van [naam] (studiegenoot en huisgenoot);
- een Engelse brief van 13 november 2019 waaruit blijkt dat [naam] (studiegenoot en huisgenoot) asiel heeft gekregen in het Verenigd Koninkrijk;
- een brief van de [functie] aan de [naam] in [plaatsnaam] van
15 oktober 2020, afkomstig uit het strafdossier van [naam] met als kenmerk [kenmerk] [naam] opsporingsdossier, waarin, voor zover relevant, het volgende staat:
“(…) Kenmerk: [kenmerk] OM opsporingsdossier (…)
In het kader van de operatie van het [naam] van de [functie] te [plaatsnaam] met betrekking tot de groepering binnen de [naam] zijn verklaringen afgenomen van personen die zijn aangehouden middels operaties en zijn oud leerlingen van de [naam] en het [naam] die middels Decreet is opgeheven, ontmaskerd. Het opsporingsonderzoek in het kader van dit dossier is gestart. Op de namenlijst komt ook de verdachte [naam] voor. Dit opsporingsdossier betreft lidmaatschap aan de gewapende terroristische organisatie [naam] . Het opsporingsonderzoek is op 23/01/2020 gestart. (…) Gegevens betrokkene: Verdachte; [naam] , Turks BSN: [nummer]
- diverse krantenberichten waaruit kan worden afgeleid dat opsporingsonderzoeken zijn tegen ex studenten van de [naam] in het hele land.(…)”.
4.2.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de inhoud van de door eiser overgelegde stukken niet betwist. Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder dus gelooft dat eiser op een [naam] heeft gezeten die op last van de autoriteiten is gesloten. Ook leidt de rechtbank hieruit af dat verweerder geloofwaardig acht dat eiser samen met medestudenten [naam] , [naam] en [naam] in hetzelfde huis heeft verbleven tijdens hun universiteitsperiode in [plaatsnaam] . De rechtbank stelt ook vast dat niet in geschil is dat eisers naam staat vermeld op voornoemde lijst.
4.2.2.
Hoewel deze lijst met namen, zoals verweerder stelt, niet compleet lijkt te zijn, en eiser de herkomst van deze lijst niet heeft kunnen verklaren, anders dan dat hij deze lijst via een WhatsAppgroep in handen heeft gekregen, neemt dit niet weg dat eisers naam onbetwist voorkomt op deze lijst, net als de namen van medestudenten en huisgenoten die worden vervolgd: [naam] en [naam] . Verder heeft eiser ook stukken overgelegd uit het strafdossier van deze twee medestudenten. Uit het proces-verbaal van het strafdossier van [naam] volgt dat de verklaring van [naam] als bewijs is gebruikt tegen [naam] dat hij deelnam aan de terroristische beweging van Gülen. Verder blijkt uit de brief van de [functie] van 15 oktober 2020 uit het strafdossier van [naam] , eveneens een ex student en jaargenoot van eiser, dat op de namenlijst de naam van [naam] voorkomt en dat een opsporingsonderzoek is gestart op 23 januari 2020 en het kenmerk van dit onderzoek [kenmerk] [naam] opsporingsdossier betreft. Hetzelfde kenmerk dat ook staat vermeld op de brieven van eisers advocaten in Turkije ten aanzien van het volgens hen opgestarte opsporingsonderzoek naar eiser. Met verweerder constateert de rechtbank dat eisers naam niet expliciet op alle door hem overgelegde stukken voorkomt. Echter, gelet op de verklaringen van eiser en alle overgelegde stukken in samenhang bezien, kan niet worden uitgesloten dat eiser bij terugkeer naar Turkije gegronde redenen heeft om te vrezen dat hij zal worden vervolgd.
4.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer naar Turkije geen gevaar loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank acht voor dit oordeel met name van belang dat uit verweerders besluitvorming en de toelichting op de zitting blijkt dat verweerder de door eiser overgelegde stukken weliswaar heeft beoordeeld, maar heeft verzuimd om de stukken ook in samenhang, bezien tegen de achtergrond van de actuele situatie in Turkije ten aanzien van vermeende Gülensympathisanten, te beoordelen. Verweerder heeft eisers asielaanvraag dan ook ten onrechte afgewezen als ongegrond.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat een nadere motivering en/of onderzoek door verweerder nodig is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
J.G.J. Geerlings, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden.