ECLI:NL:RBDHA:2021:5496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woning op basis van medische en sociale omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2021, betreft het een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiser, die samen met zijn vrouw en minderjarige dochter in een klein appartement woont, heeft medische problemen die hem belemmeren in zijn woonsituatie. De rechtbank behandelt de afwijzing van de urgentieverklaring, die is gebaseerd op de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 en de Beleidsregels urgentieverklaringen. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend na een afwijzing van zijn verzoek op 17 april 2020 en een ongegrondverklaring van zijn bezwaar op 11 augustus 2020.

De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, zoals gedefinieerd in de relevante wetgeving. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat zijn woonsituatie levensbedreigend of levensontwrichtend is. De rechtbank wijst erop dat eiser zijn huisvestingsprobleem had kunnen voorzien en dat er alternatieve oplossingen zijn, zoals het zoeken naar woningen buiten Den Haag. De rechtbank concludeert dat de afwijzingsgronden van verweerder zelfstandig dragen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag,verweerder
(gemachtigde: mr. A.C. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 11 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021 door middel van een Skypeverbinding. Eiser is verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser woont sinds 2013 in een tweekamerappartement aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] . Het betreft een portiekwoning van 26 m², gelegen op de tweede verdieping, zonder lift. Eiser woont hier samen met zijn minderjarige dochter en zijn vrouw. Eiser geeft aan dat hij vanwege medische problemen niet kan traplopen en psychische problemen ervaart. Het samenwonen met veel mensen levert hem veel spanningen op. Op 19 oktober 2019 heeft hij een urgentieverklaring aangevraagd om met voorrang een andere woning te verkrijgen.
3. Verweerder heeft advies gevraagd aan de medisch adviseur van de GGD. Deze heeft eiser op 15 januari 2020 gezien op het spreekuur. Eiser heeft medische informatie afgegeven en er is medische informatie opgevraagd bij P.J.M. Uitewaal, huisarts. De adviseur van de GGD heeft vervolgens op 19 maart 2020 advies uitgebracht. Volgens de medisch adviseur kan er niet gesteld worden dat er sprake is van een op medische gronden levensbedreigende- en/of levensontwrichtende woonsituatie.
Het standpunt van partijen
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. De afwijzing is gebaseerd op artikel 4:5, eerste lid, onder b, c, d en m, en artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingverordening) in samenhang met de Beleidsregels urgentieverklaringen Den Haag 2019 (de Beleidsregels). Ter onderbouwing hiervan is overwogen dat er geen sprake is van een urgent woonprobleem wanneer de woning te klein is voor het huishouden van eiser (b). Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eisers woonsituatie op een andere wijze kan worden opgelost. Zo kan eiser op zoek naar beschikbare woningen op de particuliere markt. Het geringe inkomen van eiser wijzigt dit standpunt niet nu hij zowel op de particuliere markt als op de sociale woningmarkt huur zou moeten betalen (c). Daarbij had eiser het huisvestingsprobleem kunnen voorzien, voordat hij met zijn vrouw en kind ging samenwonen in het appartement (d). Eiser heeft ook enkel gereageerd op woningen binnen Den Haag, wat een beperkter zoekgebied betreft dan de hele regio Haaglanden (m). Volgens verweerder dragen voornoemde afwijzingsgronden het besluit zelfstandig, zodat eiser niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Voorts heeft verweerder de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het GGD-advies. Gelet op dit advies is de medische problematiek van eiser niet van levensbedreigende of levensontwrichtende aard. Als gevolg hiervan komt hij niet in aanmerking voor sociale of medische urgentie. Verweerder heeft ook geen bijzondere feiten of omstandigheden gevonden om op grond van de hardheidsclausule een uitzondering op de regels te rechtvaardigen.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De rechtbank gaat – voor zover van belang – in het navolgende in op hetgeen namens eiser is aangevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit op onjuiste gronden is genomen. Naar aanleiding van de foto’s en de informatie over de woning kan worden geconcludeerd dat de woonsituatie problematisch is. De woning is niet toegankelijk voor eiser nu hij niet kan traplopen. Daarnaast is de woning te klein voor hem en zijn gezin. Verweerder moet rekening houden met het feit dat eisers vrouw en kind hier verblijven op grond van het Europees recht en het vreemdelingenrecht en dat zij niet zomaar terug kunnen naar het land van herkomst. Het geringe inkomen van eiser staat hem tevens niet toe een passende woning te vinden op de particuliere woningmarkt. Er is geen mogelijkheid om het woonprobleem op een andere wijze op te lossen. Als gevolg van zijn fysieke en psychische klachten is hij aangewezen op een grotere woning in een bekende woonomgeving.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsruimte heeft. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk geacht. [1] De rechtbank overweegt dat in beginsel geen urgentieverklaring wordt verstrekt als zich één van de in artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening, zoals nader uitgewerkt in de Beleidsregels, genoemde algemene weigeringsgronden voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt, omdat een aantal weigeringsgronden van toepassing is. Dat eiser zijn woning te klein vindt om met zijn vrouw en kinderen te wonen maakt, ingevolge het door verweerder gehanteerde beleid, niet dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Dat eiser op grond van het vreemdelingenrecht dan wel het internationaalrecht aanspraak heeft op gezinshereniging en van dat recht gebruik heeft gemaakt betekent niet dat eiser op die grond aanspraak kan maken op een urgentieverklaring. De rechtbank is het met verweerder eens dat het huisvestingsprobleem was te voorzien en op een andere wijze op te lossen is. Bovendien staat vast dat eiser enkel reageert op woningen binnen Den haag. Ter zitting is van de zijde van verweerder bevestigd dat uit het woningbemiddelingssysteem blijkt dat eiser veelal reageert op portiekwoningen op de tweede etage in Den Haag. Gelet op de stellingen van eiser over zijn fysieke gesteldheid zijn dit geen passende woningen. Wanneer eiser binnen het hele zoekgebied zoekt en zich niet enkel beperkt tot Den Haag dan zal hij, aldus verweerder, zonder meer aan een passende woning kunnen komen, mede doordat eiser al zeven jaar en vier maanden staat ingeschreven in de regio Haaglanden. Daarnaast heeft verweerder te kennen gegeven dat een beperkter zoekgebied enkel kan worden toegewezen op basis van een medische indicatie. Nu uit de stukken niet blijkt van een medische indicatie, komt eiser hier niet voor in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt nu zich afwijzingsgronden voordoen als bedoeld in artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening.
8. Voorts voert eiser aan dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor zijn fysieke en psychische klachten en de verklaring van zijn huisarts van 10 juni 2020 ten onrechte niet opnieuw heeft voorgelegd aan de GGD-arts.
9. Hoewel een aantal weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4:5 reeds aan verlening van de urgentieverklaring in de weg staan, heeft verweerder toch aanleiding gezien om over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening. Om deze reden zal de rechtbank ook hierover een oordeel geven. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft overwogen [2] mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. In dit geval heeft verweerder terecht gesteld dat nergens uit blijkt dat de rapportage van de GGD niet op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Uit de rapportage van de GGD blijkt niet dat eiser zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de brief van de huisarts van 10 juni 2020 bij de boordeling is betrokken, doordat een eerdere brief van die huisarts van 21 februari 2020, met dezelfde informatie reeds bekend was bij de adviseur van de GGD. Dit is door eiser verder ook niet betwist. Daarbij blijkt uit het advies van de GGD dat de adviseur rekening heeft gehouden met de bevindingen van de huisarts, zoals die ook blijken uit de brief van 10 juni 2020. Uit die brief van de huisarts blijkt verder niet dat er wel een dringende medische noodzaak tot verhuizing zou bestaan. Hoewel niet valt te ontkennen dat eiser in een lastige situatie verkeert, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze niet dusdanig uitzonderlijk is, dat hij voorrang op andere woningzoekenden zou moeten krijgen. Verweerder is verder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Ingevolge artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening weigeren de burgermeester en wethouders de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden (a tot en met m):
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of was te voorzien;
m. de aanvrager heeft niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6.
Ingevolge artikel 4:7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening kan een urgentieverklaring worden verleend indien zich geen van de in artikel 4:5 genoemde omstandigheden voordoet en indien een woonsituatie binnen de gemeente naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat:
a. levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt; of
b. één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
Ingevolge artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening kunnen de burgemeester en wethouders een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019
Ingevolge artikel 2.1.2 van de beleidsregels is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk is, bij de volgende op zichzelf staande situaties (a tot en met o): de huidige woning is te klein of te groot voor het huishouden van de aanvrager (c).
Ingevolge artikel 2.1.3 van de beleidsregels is er in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager: niet alles wat redelijkerwijs tot diens mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem te voorkomen of op te lossen (a).
Ingevolge artikel 2.1.4 van de beleidsregels is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs kon worden voorkomen of te voorzien was, indien de aanvrager: diens huishouden heeft uitgebreid, zonder een daartoe passende woonruimte te beschikken (a).
Ingevolge artikel 2.1.13 van de beleidsregels kan een woningzoekende niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, indien de aanvrager niet eerst zelf, direct voorafgaand aan de aanvraag, gedurende minstens drie maanden aantoonbaar heeft gereageerd op beschikbaar en passend woningaanbod, met uitzondering van een aanvraag die wordt gedaan op grond van artikel 4:6 van de verordening (mantelzorg en blijf-van-mijn-lijf-huis). De aanvrager heeft niet optimaal gereageerd op het beschikbare woningaanbod op woonnet-haaglanden, indien: de woningzoekende, zonder legitieme noodzaak, veelvuldig of uitsluitend reageert binnen een beperkter zoekgebied dan de hele regio Haaglanden (c).

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628.
2.in bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1550).