ECLI:NL:RBDHA:2021:5468
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 23 januari 2021 een asielaanvraag ingediend, maar er ontstond twijfel over zijn leeftijd, wat leidde tot een aanbod voor een leeftijdsonderzoek. Eiser heeft op 25 januari 2021 een verzoek tot dit onderzoek ondertekend, maar is op 10 maart 2021 met onbekende bestemming vertrokken, zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats. Dit vertrek werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangemerkt als niet meewerken aan het leeftijdsonderzoek, wat resulteerde in de aanname van zijn meerderjarige leeftijd. Hierdoor kwam eiser niet in aanmerking voor de behandeling als alleenstaande minderjarige asielzoeker.
Bij besluit van 21 april 2021 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag buiten behandeling gesteld, met de mededeling dat eiser Nederland onmiddellijk diende te verlaten en dat er een inreisverbod voor twee jaar werd opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 12 mei 2021. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onterecht was, omdat niet duidelijk was waarom eiser niet was verschenen en dat er geen rekening was gehouden met zijn minderjarigheid.
De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet heeft laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en geen prijs stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Gezien het feit dat eiser niet heeft gereageerd op het voornemen van de staatssecretaris en niet is verschenen op de zitting, concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.