ECLI:NL:RBDHA:2021:5460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
NL21.6798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van EU-burger na strafrechtelijke aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een EU-burger. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J. Dijkman, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 3 mei 2021 door verbalisanten is aangetroffen in een parkeergarage, waar hij zich zonder rechtmatig verblijf bevond. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. De rechtbank heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden die door de verweerder zijn aangevoerd, niet betwist gezien door de eiser. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 mei 2021 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6798
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De door de rechtbank geregelde Poolse tolk is niet ter zitting verschenen. De gemachtigde van eiser heeft ingestemd met het horen zonder de aanwezigheid van een tolk. Ook eiser zelf heeft daar nadrukkelijk mee ingestemd. De rechtbank heeft daarom afgezien van een latere voortzetting van het onderzoek ter zitting.

Overwegingen

De staandehouding
1. Eiser voert aan dat sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. De staandehouding en de daaropvolgende maatregel van bewaring is volgens hem daarom onrechtmatig.
2. Op basis van het proces-verbaal van bevindingen van 3 mei 2021 stelt de rechtbank het volgende vast. Verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], hebben eiser op 3 mei 2021 rond 02:30 uur aangetroffen in het trappenhuis van de Parkeergarage [parkeergarage], te [woonplaats]. Het
was de verbalisanten ambtshalve bekend dat het trappenhuis wordt gebruikt als slaapplaats door dakloze migranten. Het gebruik van het trappenhuis is alleen toegestaan als je tegen betaling je auto hebt geparkeerd in de garage. Dit is ook kenbaar gemaakt door verboden toegangsborden op basis van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Eiser was niet in het bezit van een uitrijkaart voor een eventueel geparkeerd voertuig en had geen andere goede reden om in het trappenhuis te zijn. Verbalisanten wilde eiser een bekeuring uitschrijven voor het overtreden van artikel 461 van het Sr en hebben daarom om zijn identiteitsbewijs gevraagd. Uit dit proces-verbaal is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk geworden dat eiser op strafrechtelijke grond is aangehouden en daarover mag de bewaringsrechter niet oordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
De bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3c niet betwist. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 20213 volgt dat, om deze zware gronden aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. Deze gronden kunnen de maatregel daarom dragen. Het risico bestaat dat eiser zich aan toezicht zal onttrekken. Wat eiser verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 mei 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.