7.4Wat eiser heeft aangevoerd over zijn jonge leeftijd en dat daar onvoldoende rekening mee is gehouden, vormt een onvoldoende verklaring voor zijn bevreemding wekkende verklaringen. Eiser heeft verklaard dat [B] in mei/juni 2019 naar de kledingwinkel kwam. Uitgaande van zijn geboortedatum [2000] , was eiser ten tijde van deze gebeurtenissen 19 jaar oud. Dat verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden met eisers jonge leeftijd, berust allereerst op een aanname van eisers leeftijd zoals hij die heeft opgegeven in Nederland. Die leeftijd hoeft verweerder niet te volgen omdat eiser zijn gestelde minderjarigheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder heeft verweerder zich
hierover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een jonge leeftijd niet betekent dat iemand niet inzichtelijk hoeft te verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit zijn asielrelaas blijkt voldoende van geringe indicaties. Van kinds af aan is eiser het slachtoffer geweest van pesterijen, mishandeling en discriminatie.
9. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de Hazara weliswaar zijn aangemerkt als risicogroep, maar dat bij eiser niet blijkt dat er geringe indicaties zijn die vrees voor vervolging rechtvaardigen. Pesterijen door andere kinderen toen hij kind was en later ontslag behoren niet tot geringe indicaties die te herleiden zijn tot vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daarbij betrekt verweerder ook dat eiser zich zijn hele leven in Afghanistan staande heeft weten te houden. Deze problemen zijn geen aanleiding geweest voor eiser om Afghanistan te verlaten. Ook heeft eiser zijn gestelde vrees niet met specifieke individuele kenmerken aannemelijk gemaakt zodat ook niet aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet met geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege het behoren tot de Hazara-bevolkingsgroep gegronde vrees voor vervolging heeft. Dat eiser als kind te maken had met pesterijen en later is ontslagen vanwege zijn etnische afkomst danwel zijn religie, is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van gegronde vrees. Eiser heeft met zijn familie in zijn dorp in Afghanistan gewoond en geleefd, hij heeft werk gevonden en voor zijn werkgever was eisers afkomst geen problemen. Gelet daarop is niet gebleken van geringe indicaties als bedoeld in het beleid.
11. Gelet daarop heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel vanwege het behoren tot de Hazara-bevolkingsgroep.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.