ECLI:NL:RBDHA:2021:5456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met burenoverlast en urgentieverklaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 31 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van de verzoeker om een voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen aanvraag voor een voorrangsverklaring door de burgemeester en wethouders van Rijswijk. De verzoeker had op 29 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring, die werd afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening gemeente Rijswijk 2019. De verzoeker stelde dat hij en zijn gezin ernstige overlast ondervonden van de bovenburen, wat leidde tot psychische problemen en een verstoring van hun woonsituatie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de woningcorporatie het probleem met de buren niet zou adresseren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker de problemen met de buren zelf diende op te lossen en dat er geen sprake was van uitzonderlijke feiten die een urgentieverklaring rechtvaardigden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing van de burgemeester en wethouders op goede gronden was genomen en dat de verzoeker niet in aanmerking kwam voor de gevraagde urgentie.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2796
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: L.A.M. van der Geld),
tegen

burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Drazenovic).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een voorrangsverklaring afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021 door middel van een Skype-verbinding. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens is de echtgenote van verzoeker verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker heeft een voorrangsverklaring aangevraagd omdat er problemen zijn ontstaan met de bovenburen. Hierdoor lijdt het hele gezin (verzoeker, diens vrouw en drie jonge kinderen) aan een ernstige angststoornis en/of slaapstoornis.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de Toetsingscommissie Aanvraag Voorrangsbepaling van 29 maart 2021 de aanvraag afgewezen. Er is sprake van de algemene weigeringsgronden uit artikel 4:5 onder b, van de Huisvestingsverordening gemeente Rijswijk 2019. Deze zijn verder uitgewerkt in artikel 2.1.2, onder b (de aanvrager ervaart (geluids)overlast in de woning) en o (de aanvrager heeft psychische problemen als gevolg van één of meer van de hierboven genoemde omstandigheden), en 2.1.7, onder d (het huisvestingsprobleem is gerelateerd aan overlast, zoals burenoverlast), van de Beleidsregels urgentieverklaringen Rijswijk 2019. Tot slot zijn verweerder geen redenen gebleken om de hardheidsclausule toe te passen.
Wat vindt verzoeker in het verzoek om een voorlopige voorziening?
4. Verzoeker voert aan dat verweerder bij de burenoverlast te veel waarde hecht aan de bemiddelende rol van de woningcorporatie. Verzoeker heeft al twee meldingen gemaakt bij de woningcorporatie maar een inhoudelijke reactie blijft uit. Er loopt weliswaar een bemiddelingstraject maar de rol van de woningcorporatie is zeer summier.
Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom geen toepassing gegeven wordt aan de hardheidsclausule. Het huishouden is volledig ontwricht. Door de belangen van de kinderen niet kenbaar te wegen heeft verweerder in strijd met artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) gehandeld.
Tot slot is er volgens de huisarts een medische indicatie voor een woning met meer ruimte en betere ventilatie gelet op de astmatische klachten van de dochter van verzoeker.
Wat zijn de regels?
5. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat overlast van buren en als gevolg daarvan optredende psychische problemen, maken dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. De algemene dwingendrechtelijke voorwaarden in artikel 4:5, onder b en g, van de verordening, uitgewerkt in de Beleidsregel, sluiten een dergelijke situatie uit. Verzoeker dient problemen als gevolg van overlast op te lossen met de woningcorporatie. Dat dit tot op heden nog niet is gelukt maakt dit niet anders.
Ter onderbouwing van de ervaren overlast zijn enkel een tweetal meldingen bij de woningbouwcorporatie overgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de woningcorporatie het probleem met de buren niet zal adresseren. De ter zitting door verzoeker naar voren gebrachte stelling dat de bemiddelingspoging is stukgelopen heeft hij niet met stukken onderbouwd. De gemachtigde van verweerder gaf ter zitting aan dat zij van de woningcorporatie heeft begrepen dat beide partijen niet verder willen bemiddelen. Indien verzoeker dit toch wel wenst is het aan hem om deze bemiddeling weer op te starten bij de woningcorporatie dan wel dient verzoeker zich te wenden tot de woningbouwcorporatie voor een andere oplossing.
Hiermee is het zeer goed mogelijk dat de woningcorporatie het probleem zal oplossen. Daarmee is ook het (medische) belang van de kinderen geadresseerd en wordt gehoor gegeven aan de opmerking van de huisarts dat het gezin een medische indicatie voor een andere woning heeft. Zoals ter zitting door verzoeker is toegelicht hangen deze problemen namelijk samen met de ervaren overlast. De voorzieningenrechter erkent dat de periode tot de oplossing een zware periode is voor het hele gezin. Verweerder heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van zodanig uitzonderlijke feiten en omstandigheden, dat het verzoek om verlening van een urgentieverklaring met toepassing van de hardheidsclausule ingewilligd had moeten worden.
Pas kort voor zitting is door verzoeker aangevoerd dat hij door medische klachten problemen ondervindt met traplopen. Nu de aanvraag niet op deze medische omstandigheden van verzoeker is gebaseerd, kunnen deze omstandigheden niet in deze zaak worden betrokken.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
BIJLAGE

Wettelijk kader

Huisvestingsverordening Rijswijk 2019
Artikel 4:5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
(...)
g. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte of een ándere zelfstandige woonruimte;
(…).
Artikel 7:3 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel urgentieverklaringen Rijswijk 2019
Artikel 2.1.2 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder b, van de verordening
Er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk
is, bij de volgende op zichzelf staande situaties:
(…)
b. de aanvrager ervaart (geluids)overlast in de woning;
(…)
o. de aanvrager heeft psychische problemen als gevolg van één of meer van de hierboven genoemde
omstandigheden.
Artikel 2.1.7 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder g, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte óf naar een andere zelfstandige woonruimte, indien;
(…)
d. het huisvestingsprobleem is gerelateerd aan overlast, zoals burenoverlast;
(…).