ECLI:NL:RBDHA:2021:5455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
C/09/584117 en C/09/596208 / FA RK 19-8792 en FA RK 20-4600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen, kinderalimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 februari 2021, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bepaald bij de vrouw, met ingang van 27 februari 2021. De rechtbank heeft deze beslissing genomen op basis van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die oordeelde dat de vrouw beter in staat is om aan de behoeften van de kinderen te voldoen. De man heeft betoogd dat de kinderen geworteld zijn in hun huidige omgeving en dat hij beter in staat is om voor hen te zorgen, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw emotioneel beter beschikbaar is en dat de opvoedsituatie bij haar stabieler is.

Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen drie weekenden per maand bij de man zijn, en in het weekend dat zij niet bij de man zijn, van woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de vrouw. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de man € 46,- per maand voor [voornaam minderjarige 1] en € 47,- per maand per kind voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] moet betalen.

Verder is de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld. De rechtbank heeft bepaald dat de kapitaalverzekeringen aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de bankrekeningen, de auto’s, de inboedel en andere activa vastgesteld. De vrouw moet de helft van de makelaarskosten en de transitievergoeding aan de man betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 19-8792 en FA RK 20-4600
Zaaknummers: C/09/584117 en C/09/596208
Datum beschikking: 11 februari 2021
Hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, vervangende toestemming inschrijving school, kinderalimentatie, partneralimentatie en verdeling

Beschikking op het op 15 november 2019 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. J. Kluivers te Haarlem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J. de Koning te Lisse.
Als informant wordt aangemerkt:

[gecertificeerde instelling] ,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Procedure

Bij beschikking van 24 juli 2020 van deze rechtbank is:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat [voornaam minderjarige 1] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
  • bepaald dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] voorlopig bij de vrouw zullen zijn van vrijdag uit school tot zondag 19.30 uur, waartoe de vrouw de kinderen haalt en brengt en dat er op dinsdag en donderdag om 18.00 uur een belmoment van maximaal een kwartier per kind met de vrouw is;
  • bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van 1 juli 2020 ten behoeve van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] voorlopig een kinderalimentatie zal voldoen van € 93,50 per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht met spoed een aanvullend onderzoek te verrichten en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
  • bepaald dat partijen nadere stukken ten aanzien van de verdeling aan elkaar en aan de rechtbank dienen over te leggen;
  • iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] , de kinderalimentatie, de partneralimentatie en de verdeling aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • de brief van 27 juli 2020 van de zijde van de man;
  • het aanvullende verzoekschrift van 3 augustus 2020 van de zijde van de vrouw;
- de brief van 7 augustus 2020 van de zijde van de vrouw;
- de brief van 29 oktober 2020 van de zijde van de Raad, met als bijlage het aanvullende rapport en advies met kenmerk [kenmerk]
- de brief van 30 oktober 2020, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 10 november 2020, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 27 november 2020 van de zijde van de man;
  • de brief van 30 november 2020, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 2 december 2020 van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 28 december 2020, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het bericht van 5 januari 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het bericht van 11 januari 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 12 januari 2021 van de zijde van de vrouw, zijnde een aanvullend verzoek.
Op 14 januari 2021 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en haar advocaat, de man en zijn advocaat, mevrouw [medewerkster RvdK] namens de Raad, alsmede de heer Nijsink namens de gecertificeerde instelling.
[voornaam minderjarige 2] heeft zich schriftelijk uitgelaten over de verzoeken.

Verzoeken

De vrouw verzoekt thans:
- de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vrouw te bepalen;
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de man zijn:
  • de vrouw vervangende toestemming te verlenen, welke de toestemming van de man vervangt, voor inschrijving van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op de school in [woonplaats 1] ;
  • met ingang van de datum dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] de hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben, een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] vast te stellen van € 74,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • met ingang van 3 augustus 2020 een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 1] vast te stellen van € 269,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen conform het voorstel van de vrouw,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man verzoekt thans:
- de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de man te bepalen;
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vrouw zijn:
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij [voornaam minderjarige 1] bij de man is:
  • indien de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de man wordt bepaald, een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] vast te stellen van € 207,- per maand per kind;
  • indien de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vrouw wordt bepaald, een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] vast te stellen van € 39,- per maand per kind;
  • een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 1] vast te stellen van € 157,- per maand en als [voornaam minderjarige 1] drie weekenden per vier weken bij de man is van € 39,- per maand;
  • met ingang van de datum indiening van het verzoekschrift een door de vrouw te betalen partneralimentatie vast te stellen van € 500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen conform het voorstel van de man,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Hoofdverblijfplaats [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]
De rechtbank heeft, zoals in de tussenbeschikking overwogen, de Raad om een nader advies gevraagd. De Raad adviseert nu de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vrouw te bepalen. Hoewel de opvoedsituatie bij de man de afgelopen periode positiever is geworden, is de Raad van mening dat de vrouw meer draagkracht heeft om aan te sluiten bij de behoeften van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Ook is de vrouw volgens de Raad emotioneel beter beschikbaar dan de man.
De vrouw is het eens met het advies van de Raad.
De man acht het niet in het belang van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] dat hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw wordt bepaald. [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] zijn geworteld in [woonplaats 2] . Zij zitten daar op school en hebben vriendinnetjes in de buurt wonen. De man stelt dat hij, nu hij niet werkt, beter dan de vrouw in staat is om voor de kinderen te zorgen en hen te begeleiden met huiswerk.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat beide ouders erg betrokken zijn bij de kinderen. De afgelopen periode waren [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op de doordeweekse dagen bij de man. Gebleken is dat de man heel erg zijn best doet en dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] – ook in tijden van corona – het goed doen op school. De man heeft echter ook zijn beperkingen. Zo heeft hij, vanwege zijn niet aangeboren hersenletsel, regelmatig last van woedeaanvallen. De vrouw is nog steeds bang voor hem. Ook op de zitting kwam dit naar voren. Door de bode werd op de gang gesignaleerd dat de man erg gespannen was en hierom is parketpolitie bij de zitting aanwezig geweest. Verder vertelde de vrouw dat [voornaam minderjarige 2] vlak voor de zitting naar haar had gebeld en vertelde dat zij en [voornaam minderjarige 3] hun spullen moesten inpakken van de man. In eerste instantie werd dit tijdens de zitting namens de man ontkend, maar later gaf de man toe dat hij dit inderdaad tegen de kinderen had gezegd. Hierom voelde de vrouw zich genoodzaakt, tijdens een schorsing van de zitting, met de jeugdbeschermer te overleggen hoe met deze situatie om te gaan. Tijdens een schorsing is hier vervolgens met de jeugdbeschermer over gesproken en is het een ander afgekaart. Later gaf de man aan dat zijn mededeling aan de kinderen op een misverstand berustte, omdat hij in de veronderstelling was dat hij tijdens de zitting te horen zou krijgen waar [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hun hoofdverblijfplaats zouden hebben, waarbij hij er kennelijk rekening mee hield dat dit bij de vrouw zou zijn en dit onmiddellijk moest worden uitgevoerd. Dit verklaart bij nader inzien waarom de man aan het begin van de zitting zo gespannen was dat de bode inschatte dat parketpolitie nodig was. Hoewel de situatie op een misverstand berustte is deze gang van zaken wel zorgelijk. Het illustreert hoezeer de spanning bij de man onder omstandigheden kan oplopen. Waar de man eerder niet bereid was hulpverlening te accepteren voor zijn problematiek, is ter zitting gebleken dat dit sinds kort wel het geval is, hetgeen de rechtbank positief acht. De hulpverlening is echter pas recent gestart. Uit het rapport van de Raad blijkt dat de situatie bij de vrouw thuis op dit moment stabieler is voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . De vrouw heeft voldoende draagkracht en kan goed aansluiten bij [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Dat de vrouw op doordeweekse dagen werkt doet daaraan niet af, nu de kinderen dan (buiten corona om) het grootste deel van de dag op school zijn. Alles afwegende acht de rechtbank het dan ook, met de Raad, in het belang van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] dat hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw wordt bepaald. De rechtbank verwacht dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] snel zullen aarden in de omgeving van de vrouw, temeer omdat zij op dit moment ook al ieder weekend bij de vrouw zijn. De Raad heeft eerder al gerapporteerd dat de draagkracht van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] voldoende is om een schoolwisseling aan te kunnen en nieuwe vriendschappen te sluiten. Om partijen in de gelegenheid te stellen een en ander ook logistiek op een rustige manier in goede banen te leiden, zal worden vastgelegd dat de hoofdverblijfplaats met ingang van 27 februari 2021 (in het laatste weekend van de voorjaarsvakantie) bij de vrouw zal zijn. De rechtbank begrijpt dat deze beslissing ingrijpend voor de man is. Zoals uit het navolgende zal blijken zal de rechtbank, in navolging van het raadsadvies, een ruime zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] vastleggen. Op die manier zal de man toch nog veel tijd met [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] kunnen doorbrengen, maar hoeft hij niet de dagelijkse zorg voor hen voor zijn rekening te nemen.
Zorgregeling
De Raad acht het van belang dat er een ruime zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] is. [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] willen zelf namelijk ook graag bij de man zijn. De Raad adviseert een regeling vast te stellen waarbij [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in de weekenden bij de man zijn. Omdat het ook belangrijk is dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in het weekend tijd kunnen doorbrengen met de vrouw en [voornaam minderjarige 1] adviseert de Raad te bepalen dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] drie weekenden per maand bij de man zijn. In het andere weekend zijn zij dan bij de vrouw en kunnen zij die week van woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de man zijn. Ten aanzien van de vakanties en feestdagen adviseert de Raad deze bij helfte te verdelen.
De vrouw is het eens met het advies van de Raad.
Als de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw wordt bepaald is de man het eens met het advies van de Raad ten aanzien van de zorgregeling tussen hem en [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . De man wil ook dat een zorgregeling wordt vastgesteld met [voornaam minderjarige 1] . Wel vindt de man dat het halen en brengen van de kinderen door de vrouw moet worden verzorgd. De vrouw heeft immers de keuze gemaakt om te verhuizen. Daarbij is het voor de man, gelet op zijn niet aangeboren hersenletsel, ondoenlijk om de kinderen te halen of te brengen.
Nu beide ouders het eens zijn met het advies van de Raad ten aanzien van de frequentie en de duur van de zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] (in het geval zij de hoofdverblijfplaats bij de vrouw krijgen) zal de rechtbank dit vastleggen. Verder zal de rechtbank, gezien hetgeen de man onweersproken naar voren heeft gebracht, bepalen dat de vrouw het halen en brengen voor haar rekening dient te nemen. Ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] zal de rechtbank geen zorgregeling bepalen. Gelet op de leeftijd van [voornaam minderjarige 1] ( [voornaam minderjarige 1] is zestien jaar), ziet de rechtbank aanleiding om het contact met de man over te laten aan [voornaam minderjarige 1] zelf. De vrouw dient dit contact niet in de weg te staan en heeft ter zitting ook verklaard dat zij dit niet doet. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat, indien dat in het belang van [voornaam minderjarige 1] wordt geacht, de betrokken jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling [voornaam minderjarige 1] kan stimuleren en begeleiden in het contact met de man.
Vervangende toestemming inschrijving school
Gelet op het feit dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw in [woonplaats 1] zullen hebben en zij daar doordeweeks zijn, acht de rechtbank het van belang dat zij daar naar school gaan. Het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de inschrijving bij een school is door de man niet weersproken, zodat de rechtbank het verzoek zal toewijzen. Wel zal de vrouw pas met ingang van komend schooljaar (2021-2022) tot inschrijving mogen overgaan.
Kinderalimentatie
Nu [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] alle drie de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw, zal de rechtbank in het navolgende beoordelen in hoeverre de man kan bijdragen in hun kosten.
Ingangsdatum
Ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] zal de rechtbank als ingangsdatum de datum van indiening van het zelfstandige verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 1] hanteren (3 augustus 2020). Voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hanteert de rechtbank als ingangsdatum de datum van deze beschikking. De rechtbank zal de eventuele kinderalimentatie voor alle drie de kinderen in 2021 berekenen, en deze voor [voornaam minderjarige 1] vervolgens omrekenen naar het bedrag aan kinderalimentatie in 2020, waarbij geldt dat deze, gelet op de wettelijke indexering, 3% lager is dan in 2021.
Behoefte
Bij beschikking van 24 juli 2020 is de behoefte van de kinderen bepaald op € 534,- per kind per maand. Geïndexeerd naar 2021 bedraag de behoefte van de kinderen € 550,- per kind per maand.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders dient conform de aanbevelingen uit het rapport alimentatienormen 2021 te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 x NBI + 1000)].
Draagkracht vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw, evenals bij de beschikking van 24 juli 2020, uit van een inkomen van € 53.282,- bruto per jaar. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 3.758,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule (afgerond) € 1.141,- per maand, te weten 70% x [3.758 - (0,3 x 3.758 + 1.000)].
Draagkracht man
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man, evenals bij de beschikking van 24 juli 2020, uit van het met de WIA-uitkering gegenereerde inkomen van € 29.665,- bruto per jaar. Rekening houdend met een vakantietoeslag van 8% en de algemene heffingskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 1.861,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule (afgerond) € 212,- per maand, te weten 70% x [1.861 - (0,3 x 1.861 + 1.000)].
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de draagkracht van beide ouders onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een vergelijking van de draagkracht.
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu het contact tussen [voornaam minderjarige 1] en de man aan [voornaam minderjarige 1] zelf wordt overgelaten en het contact op dit moment minimaal is, zal de rechtbank voor wat betreft [voornaam minderjarige 1] geen zorgkorting hanteren. Ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] dient, gezien de in deze beschikking vast te stellen zorgregeling, in beginsel een zorgkorting te worden gehanteerd van 35% van de behoefte. Gelet echter op de omstandigheid dat de vrouw het halen en brengen van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] volledig voor haar rekening gaat nemen, zodat ook de kosten daarvan geheel voor haar rekening komen, ziet de rechtbank aanleiding om in redelijkheid rekening te houden met een zorgkorting van 20%, te weten
€ 220,- per maand.
Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage van de man vermindert, wordt een uitzondering gemaakt in het geval de gezamenlijke draagkracht van de ouders onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Indien er een tekort aan draagkracht bestaat, komt de helft van dit tekort in mindering op de zorgkorting. In dit geval leidt dit tot de volgende conclusie.
De gezamenlijke draagkracht van de ouders is € 1.353,- per maand ten opzichte van een totale behoefte van de kinderen van € 1.650,-. Ervan uitgaande dat beide ouders voor de helft bijdragen in dit tekort en de zorgkorting van € 220,- op de draagkracht van de man in mindering komt, acht de rechtbank een door de man te betalen kinderalimentatie van [212 - (220 - 297/2) =] (afgerond) € 141,- per maand, ofwel € 47,- per maand per kind. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen zal de rechtbank de kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 1] vaststellen op € 46,- per maand (3% lager dan € 47,-) en voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op € 47,- per maand per kind.
De man heeft ook nog verzocht om, indien de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vrouw wordt bepaald, een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] vast te stellen van € 39,- per maand per kind. Uit het hiervoor gaande volgt dat de rechtbank hiervoor geen grond ziet. Dit verzoek zal worden afgewezen.
Partneralimentatie
De rechtbank is van oordeel dat de man, na betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat hij behoefte heeft aan partneralimentatie. De enkele verwijzing naar de hofnorm acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank zal het verzoek van de man tot het vaststellen van een partneralimentatie dan ook afwijzen.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Bij de beschikking van 24 juli 2020 is reeds overwogen dat niet gesteld of gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, zodat sprake is van een huwelijksgoederengemeenschap die – in beginsel – bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Als wettelijke peildatum voor het vaststellen van de omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 15 november 2019. Als peildatum voor de waardering geldt in het beginsel de datum van feitelijke verdeling.
De echtscheiding is op 28 oktober 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Toen is het huwelijk van partijen dus ontbonden.
Door partijen zijn de volgende bestanddelen van de huwelijksgemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning;
de kapitaalverzekeringen met polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] ;
de levensverzekering bij [verzekeraar] ;
het spaarplan van [voornaam minderjarige 1] ;
de bankrekeningen;
de auto’s;
de vouwwagen;
de inboedel;
de persoonlijke (baby)spullen van de vrouw;
de belastingaanslag/belastingteruggaaf 2019.
Ad 1. De echtelijke woning
De rechtbank is gebleken dat de echtelijke woning inmiddels is verkocht en geleverd en dat de opbrengst, na aflossing van de hypotheek, bij helfte tussen partijen is verdeeld. Ten aanzien van de woning behoeft derhalve geen beslissing meer te worden genomen.
Ad 2. De kapitaalverzekeringen met polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2]
Partijen zijn het erover eens dat de kapitaalverzekeringen aan de man zullen worden toegedeeld onder de verplichting om de helft van de waarde per 15 november 2019, na aftrek van de belasting, aan de vrouw te voldoen. Indien en voor zover de vrouw na 15 november 2019 nog heeft bijgedragen aan de premies voor de kapitaalverzekeringen, dient de man dit terug te betalen aan de vrouw. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad 3. De levensverzekering bij [verzekeraar]
De levensverzekering bij [verzekeraar] is reeds afgekocht en de waarde daarvan is bij helfte verdeeld. In zoverre behoeft derhalve geen beslissing meer te worden genomen.
De man stelt dat hij tot en met juli 2020 nog premie voor de levensverzekering zou hebben voldaan. De vrouw betwist dit en stelt dat de premiebetaling per april 2020 is gestopt, en dat zij tot die tijd steeds de helft van de premie heeft voldaan. Nu de man na de betwisting van de vrouw zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, kan de rechtbank niet vaststellen dat de man op dit punt nog een vordering op de vrouw heeft.
Ad 4. Spaarplan van [voornaam minderjarige 1]
De vrouw heeft in het verleden op haar naam een spaarplan afgesloten met [voornaam minderjarige 1] als begunstigde. Partijen zijn het er niet over eens dat het spaarplan buiten de gemeenschap van goederen valt, zodat de rechtbank dit bestanddeel zal meenemen in de verdeling. Door de vrouw is onweersproken gesteld dat het volledige bedrag van het spaarplan in februari 2020 aan haar is uitgekeerd. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de helft van het aan haar uitgekeerde bedrag aan de man dient te voldoen.
Ad 5. De bankrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de man de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] , die op naam van beide partijen staat, zal voortzetten, onder verrekening van de helft van het saldo per 15 november 2019.
De bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] op naam van beide partijen is opgeheven. Partijen daarover geen beslissing meer van de rechtbank.
De bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] bij de [bank] op naam van de man zal de rechtbank toedelen aan de man onder de verplichting om de helft van het saldo per 15 november 2019 aan de vrouw te vergoeden De vrouw stelt dat vlak voor de peildatum nog een bedrag van € 18.000,- op de rekening stond, welk bedrag op de peildatum niet meer aanwezig was. Naar de mening van de vrouw dient de man de helft van voormeld bedrag van € 18.000,- aan haar te voldoen. De man heeft daarop aangegeven dat dit de door hem ontvangen transitievergoeding betreft, hetgeen de vrouw niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. Over dit bedrag van € 18.000 zal dus geen afzonderlijke beslissing worden genomen; de transitievergoeding komt later in deze beschikkingaan de orde.
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 4] op naam van de man kan worden toegedeeld aan de man, en dat het saldo per 15 november 2019, te weten € 744,-, bij helfte zal worden verdeeld.
Ten aanzien van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 5] op naam van de vrouw en de daaraan gekoppelde spaarrekening heeft de man gesteld dat de vrouw het bestaan van deze rekeningen in eerste instantie had verzwegen, zodat het saldo op de peildatum dient te worden toegedeeld aan de man. De rechtbank gaat daaraan voorbij. De advocaat van de vrouw is er eerder in de procedure kennelijk vanuit gegaan dat alleen het saldo van de gezamenlijke bankrekening nog verdeeld hoefde te worden (zij noemde immers ook geen bankrekening van de man). Hierom kan niet worden aangenomen dat de vrouw het bestaan van haar rekeningen
opzettelijkheeft verzwegen. Pas op het moment dat de man zich op verzwijging beriep (in de brief van 10 november 2020) noemde hij zelf voor het eerst zijn bankrekeningen in deze procedure. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de man niet bekend was met het bestaan van de rekeningen van de vrouw. Sterker, gelet op de financiële gang van zaken, zoals daarvan ook uit de stukken is gebleken (betalingen vanaf een gezamenlijke rekening ( [bankrekeningnummer 1] ) welke rekening door de vrouw dikwijls aangevuld werd met haar salaris) moet ervan worden uitgegaan dat hij van het bestaan van de rekening van de vrouw op de hoogte was, zodat ook hierom het beroep op verzwijging moet worden verworpen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de bankrekeningen toedelen aan de vrouw, waarbij het saldo per 15 november 2019 bij helfte dient te worden verdeeld.
Ad 6. De auto’s
Partijen zijn het erover eens dat de auto van de man aan hem kan worden toegedeeld, zonder nadere verrekening met de vrouw. De rechtbank zal aldus beslissen.
De auto van de vrouw is in 2019 verloren gegaan. Partijen hebben aangegeven dat zij over die auto geen beslissing meer willen.
Ad 7. De vouwwagen
Partijen zijn het erover eens dat de vouwwagen zal worden verkocht en dat de opbrengst bij helfte zal worden verdeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De rechtbank zal tevens bepalen dat de vrouw nog de helft van de stallingskosten ad
€ 199,50 over 2020 aan de man dient te voldoen. Deze zijn immers door de man voldaan. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de stelling van de vrouw dat deze kosten wegvallen tegen de door haar voldane stallingskosten over 2019, nu die betaling voor de peildatum en derhalve vanuit de huwelijksgemeenschap is voldaan.
Ad 8. De inboedel
Partijen zijn het erover eens dat ieder de inboedel houdt die hij/zij nu onder zich heeft, zonder nadere verrekening. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad 9. De persoonlijke (baby)spullen van de vrouw
De man heeft aangegeven dat de vrouw haar persoonlijke (baby)spullen bij hem kan komen ophalen. Gelet op deze toezegging van de man ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals door de vrouw is verzocht, een dwangsom aan de man op te leggen. De rechtbank zal bepalen dat de man de spullen uiterlijk binnen zes maanden na de datum van de beschikking aan de vrouw dient over te dragen.
Ad 10. Aanslag c.q. teruggaaf inkomstenbelasting 2019
De rechtbank zal bepalen dat partijen ieder de helft dienen te dragen van een eventuele schuld voortvloeiend uit een eventuele belastingaanslag inkomstenbelasting 2019 en dat zij ieder gerechtigd zijn tot de helft van een eventuele belastingteruggaaf 2019. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man de schuld voortvloeiend uit zijn reeds ontvangen aanslag over 2019 zelf dient te voldoen omdat deze grotendeels zou zien op de transitievergoeding die de man heeft ontvangen. Nu dit door de man gemotiveerd is betwist kan de rechtbank dat niet vaststellen.
Verrekenposten
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw nog de helft van de makelaarskosten van in totaal € 995,- aan de man dient te voldoen, mits deze betaling na de peildatum door de man is voldaan. De man zal daarvan nog een afschrift aan de vrouw tonen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De rechtbank handhaaft haar eerder gegeven voorlopig oordeel dat 10% van de door de man ontvangen transitievergoeding van € 19.693,- in de gemeenschap valt. Gelet hierop dient de man een bedrag van € 984,67 (zijnde de helft van 10% van € 19.693,-) aan de vrouw te voldoen.
De vrouw heeft nog gesteld de volgende vorderingen op de man te hebben:
gebruikersvergoeding echtelijke woning;
de helft van de belastingteruggaaf van 2018;
de helft van de maandelijkse belastingteruggaaf;
onverschuldigde betaling van € 2.865,-;
De man heeft dit gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
Ad 1. De door de vrouw verzochte gebruikersvergoeding ziet grotendeels op de periode voor de peildatum. In die periode kwamen alle lasten nog voor rekening van de gemeenschap. Voor wat betreft de periode na 15 november 2019 overweegt de rechtbank dat partijen toen nog gehuwd waren en zij over en weer gehouden waren elkaar het nodige te verschaffen. Tegen die achtergrond heeft de vrouw haar verzoek onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
Ad 2. Nu de belastingteruggaaf van 2018 aan partijen is overgemaakt vóór de peildatum (en de saldi van de bankrekeningen hiervoor al in de verdeling zijn betrokken), zal deze vordering worden afgewezen.
Ad 3. Vaststaat dat de maandelijkse belastingteruggaaf de hypotheekrenteaftrek van partijen betreft. De belastingteruggaaf ziet grotendeels op de periode voor de peildatum, en is toen uitgekeerd en dus in de saldi van de bankrekeningen verdisconteerd, zodat de vrouw in zoverre geen vordering op de man heeft. Voor de periode na 15 november 2019 geldt dat vaststaat dat de vrouw steeds de
nettohypotheekrente aan de man voldeed, zodat de vrouw geen recht meer heeft op de helft van de hypotheekrenteaftrek. Ook deze vordering wordt afgewezen.
Ad 4. De vrouw stelt dat zij na het uiteengaan van partijen een totaalbedrag van € 2.865,- op de gezamenlijke bankrekening heeft gestort. Volgens de vrouw dient de man de helft van dit bedrag aan haar te vergoeden. Nu voornoemd bedrag voor de peildatum op de gezamenlijke bankrekening is gestort, zal de rechtbank de vordering van de vrouw afwijzen. Van onverschuldigde betaling is geen sprake. De vrouw heeft in zoverre geen vordering op de man.
De man stelt dat de vrouw nog de helft van de hypotheeklasten van de maanden november 2019 en maart 2020 aan hem dient te betalen. De vrouw betwist dat zij de helft van de hypotheeklasten van november 2020 niet heeft betaald, waarna de man de man zijn vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal bepalen dat zij nog de helft van de hypotheeklasten van maart 2020 aan de man dient te voldoen.
Inzicht in de spaarrekeningen van de kinderen
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw inzicht dient te geven in de spaarrekeningen van de kinderen. Partijen zijn het erover eens dat deze rekeningen van de kinderen niet in de gemeenschap vallen. Gebleken is dat de vrouw deze rekeningen beheert, en dat zij deze rekeningen voor de kinderen zal voortzetten, zodat de rechtbank zal bepalen dat de vrouw inzicht dient te geven aan de man in de hoogte van de saldi op de spaarrekeningen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 1] ;
met ingang van 27 februari 2021 de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
bepaalt dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] met ingang van 27 februari 2021 bij de man zijn:
  • drie weekenden per maand;
  • in het weekend dat zij niet bij de man zijn van woensdagmiddag tot donderdagochtend;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
waarbij de vrouw het halen en brengen voor haar rekening neemt;
verleent de vrouw vervangende toestemming – welke de toestemming van de man vervangt – voor inschrijving van de minderjarigen [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2004 te [geboorteplaats 2] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] , op de school in [woonplaats 1] per het schooljaar 2021-2022;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 3 augustus 2020 een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige 1] van € 46,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 11 februari 2021 een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] van € 47,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast:
1. aan de man worden toegedeeld:
- de kapitaalverzekeringen met polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] , onder de verplichting om de helft van de waarde per 15 november 2019, na aftrek van belasting, aan de vrouw te voldoen en, voor zover de vrouw na 15 november 2019 nog bijgedragen heeft aan de premies, dit terug te betalen aan de vrouw;
- het saldo op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] op naam van beide partijen en de saldi op de bankrekeningen met nummers [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 4] op naam van de man, onder verrekening van de saldi per 15 november 2019 met de vrouw;
- de auto van de man, zonder nadere verrekening met de vrouw;
- de inboedel die hij nu onder zich heeft, zonder nadere verrekening met de vrouw;
2. aan de vrouw worden toegedeeld;
- de saldi op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 5] en de daaraan gekoppelde spaarrekening op naam van de vrouw, onder verrekening van het saldo per 15 november 2019 met de man;
- de inboedel die zij nu onder zich heeft, zonder nadere verrekening met de man;
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen de helft van het aan haar uitgekeerde bedrag van het spaarplan van [voornaam minderjarige 1] ;
bepaalt dat partijen de vouwwagen dienen te verkopen, en de opbrengst daarvan bij helfte dienen te verdelen;
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 99,75 ter zake de stallingskosten van de vouwwagen van 2020;
bepaalt dat de man binnen zes maanden na de datum van de beschikking de persoonlijke (baby)spullen van de vrouw aan haar dient over te dragen;
bepaalt dat partijen ieder de helft dienen te dragen van een eventuele schuld voortvloeiend uit een belastingaanslag inkomstenbelasting 2019 en dat zij ieder gerechtigd zijn tot de helft van een eventuele belastingteruggaaf 2019;
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 497,50,- ter zake de makelaarskosten, mits deze betaling is gedaan voor 15 november 2019;
bepaalt dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 984,67 ter zake de door hem ontvangen transitievergoeding;
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen de helft van de hypotheeklasten van de maand maart 2020;
bepaalt dat de vrouw inzicht dient te geven aan de man in de hoogte van de saldi op de spaarrekeningen van de kinderen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, kinderrechter, bijgestaan door mr. L.C. Vos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2021.