ECLI:NL:RBDHA:2021:5443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
C/09/561616 / FA RK 18-7562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap en geboortegegevens van minderjarigen na IVF en DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 een beschikking gegeven inzake de vaststelling van het vaderschap en de geboortegegevens van drie minderjarigen, geboren uit in vitro fertilisatie (IVF). De verzoeker, [Y], heeft middels DNA-onderzoek aangetoond dat hij de biologische vader is van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen buitenlandse geboorteaktes hebben die niet voor inschrijving in het register van de Haagse ambtenaar van de burgerlijke stand vatbaar zijn. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen in overweging genomen en besloten dat de man, die al sinds de geboorte als vader betrokken is bij de kinderen, gelijkgesteld moet worden met de verwekker zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. Dit besluit is in lijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat het recht op gezinsleven beschermt. De rechtbank heeft ook de geslachtsnaam van de kinderen vastgesteld, waarbij is opgemerkt dat de juridische moeder niet de biologische moeder is en daarom niet kan deelnemen aan de naamskeuze. De bijzondere curator, die de kinderen vertegenwoordigde, heeft zijn werkzaamheden beëindigd na de uitspraak. De rechtbank heeft de noodzakelijke gegevens voor de geboorteaktes vastgesteld en het verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 18-7562
Zaaknummer: C/09/561616
Datum beschikking: 26 april 2021 (vervroegd)
Gerechtelijke vaststelling ouderschap /Vaststelling geboortegegevens

Beschikking op het op 10 oktober 2018 ingekomen verzoekschrift van:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. I.J. Pieters te Leiden.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , Filipijnen,

[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 1] , Filipijnen, en
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 1] , Filipijnen,
de minderjarigen, hierna respectievelijk [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. M.J. Boers, advocaat te ’s-Gravenzande,
in de hoedanigheid van bijzondere curator, en

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ’s-Gravenhage,
hierna: de ambtenaar.

Procedure

Bij beschikking van 8 maart 2021 van deze rechtbank is de tot dan toe schriftelijke behandeling van de procedure aangehouden tot een mondelinge behandeling ter zitting van 12 april 2021. Daarbij is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) opgedragen om voorafgaand aan die zitting informatie in te winnen over de stand van de statusvoorlichting aan de [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] en de rechtbank daarover ter zitting -voor zover nog noodzakelijk - nader te informeren en te adviseren.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van 9 maart 2021 van de Raad;
  • de brief van 9 maart 2021, met bijlage, van de zijde van de man;
  • de brief van 18 maart 2021 van de advocaat van de man, met als bijlage het bewijs van deponering van het originele DNA-rapport bij de rechtbank;
  • de brief van 2 april 2021 van de ambtenaar;
  • het F9-formulier van 8 april 2021, met als bijlage een verslag van drs. [naam 1] van 29 maart 2021, van de zijde van de man.
Op 12 april 2021 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank via een videoverbinding behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat en drs. [naam 1] (partijdeskundige in verband met statusvoorlichting van voormelde minderjarigen), de bijzondere curator, namens de ambtenaar [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] , en namens de Raad
[medewerker RvdK] .

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Volgens artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt als belanghebbende gezien diegene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtsreeks betrekking heeft.
De rechtbank heeft in haar eerdere beschikkingen [naam 2] aangemerkt als belanghebbende. Nu inmiddels is komen vast te staan dat zij niet de (biologische) moeder is van de kinderen merkt de rechtbank haar in het vervolg niet langer aan als belanghebbende. Zij is om die reden ook niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 12 april 2021.
De rechtbank merkt daarnaast op dat de kinderen niet voor een gesprek met de rechtbank zijn uitgenodigd. Nu de belangen en de wensen van de kinderen in de onderhavige procedure reeds duidelijk zijn verwoord door de bijzondere curator, drs. [naam 1] én de Raad, is de rechtbank van oordeel dat de stem van de kinderen door de rechtbank voldoende is gehoord. Daarnaast wil de rechtbank de kinderen niet nog meer emotioneel belasten. Uit de verklaringen van de bijzondere curator, drs. [naam 1] - die door de man is ingeschakeld in het kader van de statusvoorlichting aan de kinderen - en de raadsmedewerker blijkt immers dat de kinderen (dagelijks) emotioneel belast worden met de situatie, hetgeen niet in het belang van de ontwikkeling van de kinderen wordt geacht.
Voor ligt nog het verzoek ingediend door verzoeker om op basis van artikel 1:25c van het Burgerlijk Wetboek (BW) de geboortegegevens van de kinderen vast te stellen zoals vermeld in het petitum van het inleidend verzoekschrift.
Daarnaast liggen nog voor de zelfstandige verzoeken van de bijzondere curator teneinde:
primair:
- het ouderschap van de man ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] vast te stellen,
subsidiair:
- gegrond te verklaren het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de juridische vader, voor zover er ten tijde van de in deze te wijzen beschikking sprake is van juridisch vaderschap, zulks onder voorwaarde dat zodra de beschikking tot gegrondverklaring van de ontkenning van het juridisch vaderschap onherroepelijk is geworden, het gerechtelijk vaderschap van de man ten aanzien van de drie kinderen wordt vastgesteld,
en, indien de rechtbank beslist dat de geboortegegevens van de kinderen dienen te worden vastgesteld, die gegevens vast te stellen zoals vermeld in het petitum van het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van de bijzondere curator.
Gerechtelijke vaststelling ouderschap
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 augustus 2020 is reeds aangenomen dat de rechtbank rechtsmacht heeft met betrekking tot de verzoeken van de bijzondere curator.
Ingevolge artikel 10:97 BW past de rechtbank Nederlands recht, zijnde het recht van de gewone verblijfplaats van de kinderen, toe op het verzoek.
Ingevolge artikel 1:207, lid 1, BW, kan een kind (op grond van artikel 1:212 BW vertegenwoordigd door een bijzondere curator) verzoeken om het vaderschap van een persoon vast te stellen op de grond dat deze de verwekker van het kind is.
Uit het door de man overgelegde rapport van DNA-onderzoek blijkt dat met meer dan 99,99% zekerheid is aangetoond dat de man de biologische vader is van de [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] .
De kinderen zijn volgens de man verwekt door middel van in vitro fertilisatie met spermacellen van de man. De man wordt derhalve aangemerkt als biologisch vader. Hiermee is hij echter geen verwekker van de kinderen als vermeld in artikel 1:207 BW. Dit zou aan toewijzing van het verzoek in de weg kunnen staan.
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak echter aanleiding om aanknoping te zoeken bij artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt het onderscheid dat de Nederlandse wetgever heeft aangebracht tussen enerzijds een biologische vader-verwekker en anderzijds een biologische vader-donor niet aangetroffen. Het bestaan van bloedverwantschap geldt als biologisch gegeven en de wijze van verwekking speelt daarbij geen rol. Voldoende is bloedverwantschap in combinatie met concrete omstandigheden voor het bestaan van een gezinsleven. Een biologische en sociale werkelijkheid dient volgens het EHRM te gaan boven de wettelijke presumptie. Ingevolge dit artikel heeft de biologische vader die “family life” heeft met zijn kind, ongeacht de wijze waarop de zwangerschap is ontstaan, recht op bescherming van dit “family life”.
De rechtbank dient dus na te gaan of er in de thans voorliggende zaak voldoende concrete omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het bestaan van “family life” kan worden aangenomen. Aangezien de man al sinds de geboorte als vader in het leven van de kinderen is betrokken, de laatste jaren zelfs als de enige verzorgende ouder bij wie zij wonen en leven, is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat hier sprake is van “family life” tussen de man en de kinderen. Daarnaast staat op grond van DNA-onderzoek vast dat de man de biologische vader is van de kinderen. Gelet op het vorenstaande zou in dit geval het stellen van de eis van het verwekkerschap een schending van artikel 8 EVRM opleveren. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verzoeker in dit geval gelijkgesteld moet worden met de verwekker zoals bedoeld in artikel 1:207, lid 1, BW.
Nu voorts van bezwaren als bedoeld in artikel 1:207, tweede lid, BW niet is gebleken ligt het verzoek voor toewijzing gereed.
Geslachtsnaam
Op grond van artikel 5, tweede lid, BW, houdt een kind indien het door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de man, wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. De rechterlijke uitspraak inzake de vaststelling van het vaderschap vermeldt de verklaring van de ouders hieromtrent.
In het dossier bevindt zich een gezamenlijk door de man en [naam 2] ondertekende verklaring betreffende geslachtsnaamkeuze. Vast staat echter dat [naam 2] de biologische noch de juridische moeder is van de kinderen. Zij kan dan ook niet worden beschouwd als een ouder die een naamskeuze kan maken.
Onbetwist is gesteld dat de kinderen vanaf hun geboorte de geslachtsnaam van de man voeren en uit de inhoud van het dossier blijkt nadrukkelijk dat het de bedoeling van de man en de kinderen is dat de kinderen zijn geslachtsnaam houden. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de kinderen bij de vaststelling van het ouderschap van de man de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’ zullen krijgen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het in artikel 1:5 lid 9 BW bepaalde, namelijk dat als één ouder niet in staat is de naamskeuze te maken, de andere ouder de naamskeuze alleen kan afleggen. Een vergelijkbare situatie is hier aan de orde.
Vaststellen geboortegegevens
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 augustus 2020 is reeds aangenomen dat de rechtbank rechtsmacht heeft met betrekking tot dit verzoek .
Nu het gaat om het vaststellen van de noodzakelijke gegevens voor het opmaken van de geboorteaktes van de kinderen en opname daarvan in de Nederlandse registers, acht de rechtbank Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
Op grond van artikel 1:25c, eerste lid, BW kan, indien ten aanzien van een buiten Nederland geboren persoon geen akte van geboorte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of kan worden overgelegd, op verzoek van een belanghebbende de rechtbank Den Haag de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vaststellen, indien die persoon Nederlander is dan wel Nederlands onderdaan niet-Nederlander is geweest, die persoon rechtmatig verblijft op grond van artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 dan wel op grond van dit boek een latere vermelding aan de akte van geboorte moet worden toegevoegd.
Op grond van het tweede lid van dat artikel houdt de rechtbank rekening met alle bewijzen en aanwijzingen omtrent de omstandigheden waaronder en het tijdstip waarop de geboorte moet hebben plaatsgehad. De geslachtsnaam, de voornamen, alsmede de plaats en de dag van de geboorte van de vader en van de moeder worden vastgesteld, voor zover daarvoor aanwijzingen zijn verkregen.
Nu de man bij beschikking van deze rechtbank van 24 augustus 2020 is benoemd tot voogd over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] is de man als wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen bevoegd om namens de kinderen de vaststelling van de geboortegegevens te verzoeken.
Nu de rechtbank het ouderschap van de man heeft vastgesteld moet een latere vermelding aan de akte van geboorte worden toegevoegd. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de kinderen niet beschikken over overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akten van geboorte en dat deze ook niet verkregen kunnen worden, zodat de geboortegegevens moeten worden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de in het geding gebrachte stukken voldoende aanwijzingen zijn verkregen omtrent de omstandigheden waaronder en de datum waarop de geboorte van de kinderen moet hebben plaatsgehad.
Gelet op hetgeen hierna uit deze beschikking volgt is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens op de wet gegrond en op navolgende wijze voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank zal bij de vaststelling van de geboortegegevens de oudergegevens van de kinderen achterwege laten, nu onbekend is wie de moeder van de kinderen is en de man pas juridisch vader is van de kinderen nadat deze beschikking onherroepelijk is geworden. De rechtbank kan om die reden ook de door de kinderen bij hun geboorte verkregen geslachtsnaam niet vaststellen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de ambtenaar dat de kinderen naar Filipijns recht kennelijk de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’ hebben verkregen, aangezien er onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn waaruit valt op te maken op grond waarvan de kinderen die geslachtsnaam naar Filipijns recht hebben verkregen.
Beëindiging taak bijzondere curator
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
De rechtbank beslist als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de volgende voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vast:
met betrekking tot de minderjarige [voornaam minderjarige 1] :
Geslachtsnaam: -
Voornaam: [voornaam minderjarige 1]
Geboortedatum: [geboortedatum 1] -2007
Geboorteplaats: [geboorteplaats 1] , Filipijnen
Geslacht: M (mannelijk)
met betrekking tot de minderjarige [voornaam minderjarige 2] :
Geslachtsnaam: -
Voornaam: [voornaam minderjarige 2]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] -2010
Geboorteplaats: [geboorteplaats 1] , Filipijnen
Geslacht: F (vrouwelijk)
met betrekking tot de minderjarige [voornaam minderjarige 3] :
Geslachtsnaam: -
Voornaam: [voornaam minderjarige 3]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] -2010
Geboorteplaats: [geboorteplaats 1] , Filipijnen
Geslacht: M (mannelijk);
stelt vast het vaderschap van:
[Y] , geboren op [geboortedatum 3] 1953 te [geboorteplaats 2] ,
over:
[voornaam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , Filipijnen,
[voornaam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 1] , Filipijnen en
[voornaam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 1] , Filipijnen;
bepaalt dat de minderjarigen de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’ zullen hebben;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink. H. Dragtsma en J.C. Sluymer, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2021.