ECLI:NL:RBDHA:2021:5441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
21_3640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang van een dakloze verzoeker met minderjarige kinderen

Op 8 februari 2021 heeft verzoeker, zonder vaste woon- of verblijfplaats, zich gemeld bij het Daklozenloket met het verzoek om toekenning van een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang voor hem en zijn drie minderjarige kinderen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft dit verzoek op 8 februari 2021 afgewezen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, maar verzoeker heeft op 25 mei 2021 opnieuw een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In een eerdere uitspraak van 26 maart 2021 had de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure al afgewezen. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij op 19 mei 2021 opnieuw dakloos is geraakt met zijn kinderen en dat hij niet geholpen kon worden door het Daklozenloket. Ondanks deze wijziging van feiten en omstandigheden, oordeelt de voorzieningenrechter dat er geen aanleiding is om het eerdere oordeel te herzien. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker in staat is om zelf in onderdak te voorzien, gezien zijn langdurige verblijf in Nederland, zijn AOW-pensioen en de hulp van zijn maatschappelijk werker.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de Wmo 2015 niet bedoeld is om een oplossing te bieden voor de schaarste op de woningmarkt. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op 28 mei 2021. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3640

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoeker(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde:mr. L. Catakli).

Procesverloop

Op 8 februari 2021 heeft verzoeker zich gemeld bij het Daklozenloket met het verzoek om toekenning van de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang voor hem en zijn drie minderjarige kinderen.
Bij besluit van 8 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen.
Verzoeker heeft op 25 mei 2021 wederom een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Bij uitspraak van 26 maart 2021 (SGR 21/2156) heeft de voorzieningenrechter de door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure afgewezen.
3. Verzoeker heeft opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend en daarbij verzocht dat verweerder alsnog een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang toekent, dan wel tijdelijke opvang verleent, in ieder geval tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
4. Naar vaste rechtspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure in beginsel bedoeld om te gelden totdat op het bezwaar is beslist. Als hangende dat bezwaar opnieuw om een voorlopige voorziening wordt verzocht, terwijl verweerders standpunt ongewijzigd is gebleven, is er in beginsel geen aanleiding het eerder gegeven voorlopig oordeel over de uitkomst van de bodemprocedure opnieuw te bezien. Dit lijdt slechts uitzondering als er sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval sprake van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden. Verzoeker heeft namelijk aangevoerd dat hij op 19 mei 2021 met zijn drie minderjarige kinderen, allen onder de 10 jaar, opnieuw dakloos is geraakt. Hij heeft zich diezelfde dag met zijn kinderen gewend tot het Daklozenloket, maar kreeg daar te horen dat hij niet kon worden geholpen en dat hij maar naar de politie moest gaan. De politie verwees hem naar het CIT en het CIT wees weer naar het Daklozenloket. Sindsdien is verzoeker met zijn kinderen aan het overleven. Hij verblijft in een hotel. Verzoeker zal daar niet langer kunnen blijven dan 25 mei 2021 gelet op het feit dat hij een inkomen op bijstandsniveau heeft (pensioen en AOW).
6. Deze wijziging van de feiten en omstandigheden maakt echter evident niet dat thans wel een voorlopige voorziening aangewezen zou zijn. De voorzieningenrechter motiveert dat als volgt.
7. In de uitspraak van 26 maart 2021 (SGR 21/2156), welke in zijn geheel wordt onderschreven, heeft de voorzieningenrechter, voorlopig oordelend, onder meer het volgende overwogen:
“De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verzoeker in staat kan worden geacht zelf in onderdak voor hem en zijn kinderen te kunnen voorzien. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit, woont ruim 30 jaar in Nederland en heeft tot aan het moment dat hij een aanvraag deed bij het Daklozenloket zelf onderdak geregeld. Bovendien krijgt hij hulp van zijn maatschappelijk werker bij het vinden van een woning. Verzoeker is actief op zoek naar woonruimte, reageert wekelijks op woningen van de woningbouwvereniging en staat ingeschreven bij diverse krimpgemeenten. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker een AOW-pensioen heeft waarmee hij geacht wordt te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat verzoeker enige medische beperkingen heeft en de Nederlandse taal niet spreekt, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij niet zelfredzaam is. De omstandigheid dat verzoeker ondersteund wordt door een maatschappelijk werker en tijdelijke (praktische) hulp heeft gevraagd bij het zoeken naar een woning, leidt evenmin tot de conclusie dat verzoeker niet zelfredzaam is. In de enkele omstandigheid dat hij nog geen zelfstandige woonruimte heeft kunnen vinden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding anders te oordelen. Die omstandigheid wijst er eerder op dat sprake is van schaarste op de woningmarkt. Hoewel de voorzieningenrechter inziet dat het hierdoor in de praktijk moeilijk is voor verzoeker om een betaalbare woning te vinden, is de Wmo 2015 niet bedoeld om hiervoor een oplossing te bieden.”
8. De voorzieningenrechter neemt dit oordeel over en maakt dit tot het zijne. Dat verzoeker door problemen in de familiesfeer niet langer bij zijn dochter in huis verblijft, maakt niet dat nu wel een oplossing voor verzoekers huisvestingsprobleem moet worden gevonden langs de weg van de Wmo. Die wet is daarvoor nu eenmaal niet bedoeld, zoals ook al in de uitspraak van 26 maart 2021, hiervoor geciteerd, is overwogen. Dat verzoekers maatschappelijk werkster haar hulp vrijwillig en onbetaald verleent, maakt evenmin dat verweerder alsnog bij wijze van voorlopige voorziening een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang zou moeten toekennen.
9. De conclusie is dat het verzoek moet worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.