Op 8 februari 2021 heeft verzoeker, zonder vaste woon- of verblijfplaats, zich gemeld bij het Daklozenloket met het verzoek om toekenning van een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang voor hem en zijn drie minderjarige kinderen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft dit verzoek op 8 februari 2021 afgewezen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, maar verzoeker heeft op 25 mei 2021 opnieuw een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In een eerdere uitspraak van 26 maart 2021 had de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure al afgewezen. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij op 19 mei 2021 opnieuw dakloos is geraakt met zijn kinderen en dat hij niet geholpen kon worden door het Daklozenloket. Ondanks deze wijziging van feiten en omstandigheden, oordeelt de voorzieningenrechter dat er geen aanleiding is om het eerdere oordeel te herzien. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker in staat is om zelf in onderdak te voorzien, gezien zijn langdurige verblijf in Nederland, zijn AOW-pensioen en de hulp van zijn maatschappelijk werker.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de Wmo 2015 niet bedoeld is om een oplossing te bieden voor de schaarste op de woningmarkt. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op 28 mei 2021. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.