ECLI:NL:RBDHA:2021:5395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
FT RK 21/343/344/345/346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangakkoord in de kinderopvangtoeslag-affaire met verzoek om schuldregeling

Op 27 mei 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, gedupeerden van de kinderopvangtoeslag-affaire, een verzoek hebben ingediend tot toepassing van een schuldregeling. Verzoekers, die gezamenlijk als 'verzoekers' worden aangeduid, hebben op 29 april 2021 een verzoek ingediend om in te stemmen met een door hen aangeboden schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 20 mei 2021 zijn verzoekers, vergezeld van een schuldhulpverlener, gehoord, terwijl de verweerster, Defam B.V., vertegenwoordigd door een deurwaarderskantoor, ook aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een schuld heeft van € 99.603,79 aan 22 schuldeisers en verzoekster een schuld van € 45.076,60 aan 16 schuldeisers. De vordering van verweerster op verzoekers bedraagt € 32.023,91. Verzoekers hebben een schuldregeling aangeboden, maar deze is door verweerster geweigerd, terwijl andere schuldeisers ermee instemden. Verzoekers hebben recentelijk een bedrag van € 30.000,- van de belastingdienst ontvangen en zijn erkend als gedupeerden van de Toeslagenaffaire, maar hebben nog geen schriftelijke bevestiging ontvangen.

De rechtbank overweegt dat het iedere schuldeiser vrijstaat om volledige betaling van zijn vordering te verlangen, maar dat een schuldeiser onder bijzondere omstandigheden gedwongen kan worden om in te stemmen met een schuldregeling. De rechtbank oordeelt dat verweerster in redelijkheid niet kan weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, gezien de omstandigheden van verzoekers en de instemming van andere schuldeisers. De rechtbank beveelt verweerster om in te stemmen met de schuldregelingen en wijst de verzoeken tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers:
C/09/611310 / FT RK 21/343, C/09/611315 / FT RK 21/344, C/09/611318 / FT RK 21/345, C/09/611319 / FT RK 21/346
vonnis van 27 mei 2021, bij vervroeging
in de zaak van
[verzoeker],
hierna: verzoeker,
en
[verzoekster],
hierna: verzoekster,
beiden wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
tegen
Defam B.V., vertegenwoordigd door Deurwaarderskantoor Hanemaayer, De Boer & Partners,
gevestigd te Bussum,
hierna: verweerster.
Verzoeker en verzoekster zullen gezamenlijk als ‘verzoekers’ worden aangeduid.

1.De procedure

1.1
Op 29 april 2021 is door verzoekers tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hen aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 20 mei 2021 zijn verzoekers, vergezeld van [A] (schuldhulpverlening), verschenen en gehoord. Namens verweerster is [Z] verschenen en gehoord.
1.3
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Volgens de overgelegde schuldenlijst heeft verzoeker een totale schuld van € 99.603,79 aan 22 schuldeisers.
2.2
Volgens de overgelegde schuldenlijst heeft verzoekster een totale schuld van € 45.076,60 aan 16 schuldeisers.
2.3
De vordering van verweerster op verzoekers bedraagt € 32.023,91. Dit is 32,15% van de totale schuldenlast van verzoeker en 71,04% van de totale schuldenlast van verzoekster.
2.4
Namens verzoeker is bij brief van 24 juni 2020 een schuldregeling aangeboden, in de vorm van een prognoseakkoord. Dit voorstel houdt in dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 2,06% en 1,03%, te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.5
Namens verzoekster is bij brief van 17 juni 2020 een schuldregeling aangeboden, in de vorm van een prognoseakkoord. Dit voorstel houdt in dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 6,66% en 3,33%, te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.6
De aangeboden schuldregeling is door verweerster geweigerd en door de andere schuldeisers aanvaard.
2.7
Verzoekers hebben begin mei 2021 een bedrag van € 30.000,- van de belastingdienst ontvangen en zijn inmiddels officieel aangemerkt als gedupeerden in het kader van de “Kinderopvangtoeslag-affaire” (hierna: Toeslagenaffaire). Een brief waarin een en ander door de belastingdienst wordt bevestigd hebben zij tot op heden nog niet ontvangen.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoekers stellen dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij hebben aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling. Hetgeen aan de schuldeisers in de minnelijke regeling wordt aangeboden biedt een gunstigere financiële uitkomst dan bij een mogelijke toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Door de weigering van verweerster wordt het belang van verzoekers en de overige schuldeisers onevenredig geschaad.
3.2
Verweerster heeft, samengevat, het volgende aan haar weigering ten grondslag gelegd. Nu verzoekers zijn aangemerkt als gedupeerden van de Toeslagenaffaire volgt na de storting van de vergoeding van € 30.000,- door de belastingdienst een moratorium van één jaar. In die periode wordt bezien of alle schuldeisers volledig door de belastingdienst worden voldaan. Niet duidelijk is waarom verweerster nu akkoord moet gaan met het aanbod als is bedoeld onder 2.4 en 2.5 terwijl nu al duidelijk is dat de situatie op termijn wijzigt en niet duidelijk is tot welke uitkomst dat leidt. Door toewijzing van het dwangakkoord is niet uit te sluiten dat de belastingdienst conform het aanbod als is bedoeld onder 2.4 en 2.5 zal handelen en de schuldeisers niet volledig zullen worden betaald. In het licht van deze omstandigheden verzoekt verweerster de ontwikkelingen af te wachten en het akkoord ‘in de wachtkamer te plaatsen’, totdat duidelijk is verkregen.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling leidt er toe dat de schuldeisers afstand moeten doen van een deel van hun vordering. Een verzoek om weigerende schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal alleen dan worden toegewezen als deze schuldeisers in redelijkheid de schuldregeling niet hebben kunnen weigeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen enerzijds het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoeker of van de schuldeisers die met de schuldregeling hebben ingestemd. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
4.2
Verzoekers hebben weliswaar € 30.000,- van de belastingdienst ontvangen en zijn, zo stellen zij, erkend als gedupeerden van de Toeslagenaffaire, echter een brief waarin een en ander zwart op wit wordt bevestigd hebben zij niet ontvangen. Op dit moment is volstrekt onduidelijk op welke termijn de belastingdienst over zal gaan tot betaling van schulden van benadeelden, ook bestaat er nog steeds onduidelijkheid over de vraag of daadwerkelijk alle schulden zullen worden voldaan. Gelet op de vele onduidelijkheden moet worden geoordeeld dat bij verzoekers sprake is van een problematische schuldenlast.
4.3
Van de in totaal 38 schuldeisers van verzoekers is uitsluitend verweerster niet akkoord met de voorstellen die door verzoekers zijn gedaan. De vordering van verweerster is reeds in 2014 ontstaan.
4.4
Verzoekers zijn samenwonend, zonder gemeenschap van goederen. Verzoeker werkte voorheen op basis van een flex-contract een wisselend aantal uren. In november 2020 heeft hij een hartinfarct gehad. Sindsdien ontvangt hij een uitkering krachtens de Ziektewet. Hij revalideert en verwacht op korte termijn weer te kunnen gaan werken. Verzoekster heeft in de afgelopen jaren gewerkt en opleidingen gevolgd en voltooid (post-HBO) en werkt thans 32 uur per week. Samen hebben verzoekers de zorg voor 3 minderjarige kinderen, waarvan het jongste kind drie jaar oud is. Verzoekers hebben als gedupeerden van de Toeslagenaffaire in psychisch en emotioneel opzicht een zware periode doorgemaakt. Verzoekster kampt als gevolg hiervan met psychische problemen, waarvoor binnenkort met een behandeling bij een psycholoog wordt gestart. Desondanks probeert zij haar inkomstenpositie te verbeteren en solliciteert zij naar beter betaalde werkzaamheden, hetgeen recent heeft geresulteerd in een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek. In het licht van deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat het huidige voorstel het thans maximaal haalbare is.
4.5
Voor zover verweerster stelt dat zij door oplegging van het dwangakkoord haar recht op volledig betaling van haar vordering prijsgeeft, treft dit betoog geen doel. Verzoekers hebben aan hun schuldeisers immers een prognoseakkoord aangeboden, waardoor verzekerd is dat bij een hoger spaarsaldo de schuldeisers een hogere uitkering tegemoet kunnen zien. Door oplegging of instemming met dit akkoord doen schuldeisers, ook niet impliciet, afstand van (een deel van) hun vorderingsrecht. Als de belastingdienst in de komende periode overgaat tot voldoening van de schulden van verzoekers en de schuld aan verweerster door de belastingdienst wordt overgenomen, is met het prognoseakkoord voldoende gewaarborgd dat de vordering van verweerster voor het volledige bedrag wordt meegenomen. Indien de schuld van verweerster niet door de belastingdienst wordt voldaan, is met het voorliggende akkoord voldoende gewaarborgd dat verweerster een zo hoog mogelijke uitbetaling tegemoet kan zien. Door de kosten die samenhangen met de wettelijke schuldsanering, bestaat niet de verwachting dat de schuldeisers in het wettelijke traject een hogere uitkering tegemoet kunnen zien. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerster in redelijkheid niet in haar weigering tot instemming met het akkoord worden gevolgd en worden de belangen van verzoekers en de overige schuldeisers hierdoor onevenredig geschaad. Verzoekers verdienen als gedupeerden van de Toeslagenaffaire een concreet uitzicht op een schuldenvrije toekomst en hoeven hieromtrent niet nog langer in onzekerheid te leven. De verzochte schuldregelingen zullen worden toegewezen.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat verzoekers geen belang meer hebben bij hun verzoeken tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zodat deze verzoeken zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beveelt verweerster in te stemmen met de onder 2.3 en 2.4 bedoelde schuldregelingen;
5.2
wijst af de verzoeken tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. A.C.M. Höppener, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2021 in tegenwoordigheid van F.J. Knaap LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.