Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de staatssecretaris van Defensie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een majoor van de Koninklijke Luchtmacht en de staatssecretaris van Defensie. De majoor, eiser, had gebruikgemaakt van een dienstauto die door de staatssecretaris was ter beschikking gesteld. Op 31 januari 2020 werd de auto geflitst omdat de bestuurder de maximumsnelheid met 12 km/u had overschreden. De staatssecretaris, als kentekenhouder, ontving een boete van € 105,00 en verhaalde deze op de majoor. Eiser ontkende de overtreding en stelde dat niet was aangetoond dat hij de bestuurder was op het moment van de overtreding. Hij voerde aan dat hij geen gelegenheid had gekregen om de boete aan te vechten en dat hij op dat moment geen dienst had. De staatssecretaris betwistte dit en stelde dat eiser impliciet een dienstreis had aangevraagd, waardoor hij verantwoordelijk was voor de overtreding. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij niet de bestuurder was en dat de staatssecretaris terecht de boete op hem had verhaald. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de objectieve maatstaven die van toepassing zijn bij het vaststellen van opzet of bewuste roekeloosheid in het kader van verkeersboetes.