ECLI:NL:RBDHA:2021:5276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20/4809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, een echtpaar met Iraanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor een familiebezoek aan hun zoon. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag afgewezen op 30 januari 2020, met als reden dat eisers niet voldoende middelen van bestaan konden aantonen en dat er geen zekerheid was dat zij Nederland zouden verlaten voor het verstrijken van het visum. Na een bezwaarprocedure heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 18 mei 2020. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 maart 2021, die via Skype plaatsvond, hebben eisers hun gemachtigde en hun zoon laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft overwogen dat de minister in het bestreden besluit een nieuwe afwijzingsgrond heeft mogen hanteren, namelijk de tijdelijke reisbeperkingen als gevolg van de coronapandemie. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om eisers te horen over deze nieuwe afwijzingsgrond, omdat er geen twijfel bestond dat het bezwaar niet zou leiden tot een ander besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de coronamaatregelen een onvoorziene omstandigheid zijn die het beleid ten aanzien van visa voor niet-essentiële reizen tijdelijk heeft veranderd.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en benadrukt dat zij de mogelijkheid hebben om in de toekomst een nieuwe aanvraag in te dienen, die op de eigen merites zal worden beoordeeld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.J.P. Bosman en is openbaar uitgesproken op 21 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4809

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1] ,

en zijn echtgenote,
[eiseres], V-nummer [V-nummer 2] ,
tezamen te noemen, eisers
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

In de besluiten van 30 januari 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot afgifte van een visum kort verblijf afgewezen.
In het besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden per Skypeverbinding op 16 maart 2021
.Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De zoon van eisers, [zoon] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1940 en heeft de Iraanse nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedag 2] 1947 en heeft ook de Iraanse nationaliteit. Op 13 januari 2020 hebben eisers een aanvraag gedaan voor een visum kort verblijf voor een familiebezoek aan hun zoon [zoon] .
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat niet is aangetoond dat eisers over voldoende middelen van bestaan beschikken, de sociale en/of economische binding met Iran niet is aangetoond en het voornemen van eisers om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet is vastgesteld.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder en vi, van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode. Ter voorkoming van de wereldwijde
COVID-19 (corona)pandemie gelden er tijdelijke beperkingen voor niet-essentiële reizen naar de Europese Unie (EU). Eisers hebben een visum aangevraagd voor een niet-essentieel reisdoel, waardoor zij volgens verweerder niet in aanmerking komen voor een visum.
4. Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en voeren het volgende aan. Verweerder had de aanvraag op de inhoudelijke gronden gegrond moeten verklaren ofwel bij een ongegrondverklaring ten minste de proceskosten moeten vergoeden. Nu er een andere afwijzingsgrond is kan het bezwaar niet kennelijk ongegrond zijn. Daarbij heeft verweerder het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Op grond van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder bij een nieuwe afwijzingsgrond eisers de gelegenheid te bieden om op de nieuwe argumenten te reageren. Dit is niet gebeurd zodat het besluit dient te worden vernietigd. Het horen in bezwaar biedt de gelegenheid om te zoeken naar een oplossing voor de gerezen problemen. Verweerder had ook het bezwaar aan kunnen houden of de aanvraag op basis van de inhoudelijke argumenten kunnen toewijzen. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en afgezien van zijn hoorplicht.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zoals de uitspraak van 13 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2483), blijkt dat uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt en dat de bezwaarschriftenprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Door het hanteren van een niet eerder in de procedure ingeroepen weigeringsgrond wordt niet buiten de grenzen getreden die artikel 7:11, eerste lid, van de Awb stelt aan de heroverweging in bezwaar.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit dus een nieuwe afwijzingsgrond mogen hanteren en was verweerder niet gehouden om slechts op de door eisers aangevoerde bezwaargronden te reageren. De coronapandemie is immers een onvoorziene omstandigheid waardoor het beleid ten aanzien van het verlenen van visa voor niet-essentiële reizen naar de EU (tijdelijk) is veranderd. Uit de aanvraag blijkt dat eisers voor een familiebezoek naar Nederland willen komen, wat wordt aangemerkt als een
niet-essentiële reis. Bovendien is er geen sprake van een verslechtering van de positie van eisers ten opzichte van het primaire besluit.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien het bezwaar aan te houden of alvast toe te wijzen totdat de reisbeperkingen worden opgeheven, nu ten tijde van het bestreden besluit onduidelijk was hoe lang de reisbeperkingen zouden duren. Dit is nu nog steeds onduidelijk. Als eisers nog steeds naar Nederland willen reizen als de omstandigheden dat weer toelaten, staat het hen vrij om een nieuwe aanvraag in te dienen.
4.4.
Eisers hebben ter zitting hun zorgen geuit over de behandeling van visumaanvragen op ambassades. Uit de praktijk van gemachtigde blijkt dat bij de ambassades de corona-afwijzingsgrond niet als zodanig wordt geregistreerd. Daardoor lopen eisers de kans dat hun volgende visumaanvraag weer wordt afgewezen, terwijl de huidige aanvraag niet inhoudelijk is getoetst.
Verweerder heeft aangeven intern een notitie te maken over de gestelde gang van zaken op de ambassades. Verweerder heeft voorts benadrukt dat eisers te allen tijde een nieuwe aanvraag kunnen indienen, die op de eigen merites zal worden beoordeeld. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de afwijzing van heden op grond van de coronapandemie niet wordt meegenomen in de boordeling van een volgende visumaanvraag van eisers omdat deze verder niet inhoudelijk is behandeld.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen worden afgezien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
5.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het horen niet tot een andere conclusie van het besluit had kunnen leiden. Er is een bedreiging voor de volksgezondheid vanwege de mogelijke verspreiding van het coronavirus. Voor niet-essentiële reizen van niet-EU burgers geldt daarom een ‘entry ban’. Verder kunnen eisers niet worden aangemerkt als reizigers zijn met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid de kennelijk ongegrondheid van het bezwaar mogen aannemen, waardoor op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen kon worden afgezien.
5.2.
Het betoog dat uit artikel 7:9 van de Awb volgt dat eisers gehoord hadden moeten worden over de nieuwe afwijzingsgrond slaagt niet. Artikel 7:9 van de Awb heeft betrekking op relevante feiten of omstandigheden die na het horen bekend zijn geworden. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.