In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op [geboortedag] 1964 met de Syrische nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 28 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om zijn zoon te bezoeken. Het primaire besluit van 5 september 2019 wees deze aanvraag af. In het bestreden besluit van 5 december 2019 verklaarde de minister het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet was ondertekend, ondanks dat er herstelverzuim was geboden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 maart 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de inhoudelijke behandeling van zijn beroep, omdat hij het beoogde doel van een visum kort verblijf niet kan behalen. Dit is te wijten aan de coronamaatregelen die momenteel van kracht zijn, waaronder een 'entry ban' voor niet-essentiële reizen naar de Europese Unie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onzeker is hoe lang deze maatregelen zullen voortduren.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de visumaanvraag van eiser niet zal worden meegenomen in een eventuele toekomstige aanvraag, omdat deze niet inhoudelijk is behandeld. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.