ECLI:NL:RBDHA:2021:5253
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv nareis op basis van verbroken feitelijke gezinsband
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een minderjarige Soedanese jongen, eiser, die de biologische zoon is van referent. Eiser had op 4 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 8 juli 2020 was genomen. De staatssecretaris had de aanvraag voor de mvv afgewezen, omdat hij van mening was dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent was verbroken. Tijdens de zitting op 12 februari 2021 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris ook een gemachtigde had. Daarnaast waren er een referent en een tolk aanwezig.
De rechtbank overwoog dat eiser zijn identiteit en familierechtelijke relatie met referent had aangetoond, maar dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de gezinsband verbroken was. Eiser had nooit met referent samengewoond en er was geen bewijs van financiële ondersteuning of betrokkenheid bij de opvoeding. De rechtbank stelde vast dat er gedurende het leven van eiser geen contact was geweest met referent, en dat de omstandigheden niet het gevolg waren van externe factoren. Eiser had betoogd dat hij afhankelijk was van referent, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.