ECLI:NL:RBDHA:2021:5251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
Awb 20/6433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Armeense nationaliteit, die een verblijfsvergunning voor familieleven had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet beschikte over een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) en verweerder geen aanleiding zag om hem van dit vereiste te vrijstellen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de belangenafweging door verweerder niet correct was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder relevante factoren niet had meegewogen, zoals de psychische gezondheid van eisers echtgenote en de impact van het overlijden van hun dochter in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging niet in overeenstemming was met de vereisten van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moet worden uitgevoerd. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6433

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum] ,
van Armeense nationaliteit,
V-nummer [nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. I. Vreeken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.A.W. Oude Lenferink).20/6433

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor ‘familieleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)’ afgewezen.
Bij besluit van 13 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig mevrouw S. Hovhannisjah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vraagt eiser?

1. Eiser heeft een verblijfsvergunning regulier aangevraagd voor verblijf bij zijn echtgenote, [E] . Zij heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft de Armeense nationaliteit.
Wat is de achtergrond van deze situatie?
2.1
Uit het dossier blijkt het volgende. Eiser en zijn echtgenote hebben drie kinderen, [1] (geboren in 1981), [2] (geboren in 1983) en [3] (geboren in 1991).
Eiser heeft met zijn echtgenote en zijn (destijds minderjarige) kinderen in 1997 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is afgewezen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag op grond van de (destijds geldende) Overeenkomst van Dublin.
Eiser en zijn familie hebben Nederland vervolgens in 1998 zelfstandig verlaten en zijn doorgereisd naar Rusland. Omdat het gezin – naar eigen zeggen – niet in zijn geheel kon terugkeren naar Armenië, zijn alleen de kinderen vervolgens teruggekeerd naar Armenië. Eiser en zijn echtgenote bleven achter in Rusland. Zij zeggen dat zij vervolgens zijn opgepakt en enige tijd zijn gedetineerd. Na de detentie is de echtgenote van eiser vertrokken uit Rusland, om de kinderen te zoeken. Eiser bleef achter, naar zij zeggen vanwege gezondheidsproblemen en vanwege problemen met het verkrijgen van documenten. De echtgenote van eiser had vernomen dat hun kinderen Armenië inmiddels hadden verlaten en dat zij waarschijnlijk naar Nederland zouden zijn gegaan. Eisers echtgenote is vervolgens naar Nederland gereisd en heeft hier in 1999 opnieuw asiel aangevraagd. Zij kon haar kinderen niet vinden en is weer teruggereisd naar Armenië. Zowel in Nederland als in Armenië is zij vervolgens het slachtoffer geweest van aantastingen van haar lichamelijke integriteit. In Armenië vernam zij dat haar kinderen toch in Nederland zouden moeten zijn en is zij opnieuw teruggereisd. Eiseres heeft in 2002 weer asiel aangevraagd. Zij is toen ook herenigd met haar kinderen, die al sinds 1999 in Nederland bleken te zijn. Haar jongste dochter, [3] , (destijds 12 jaar oud) bleek toen al leukemie te hebben. Zij is in 2003 overleden en is in Nederland begraven.
Eiser bevond zich – naar eigen zeggen – ondertussen in een situatie van gedwongen arbeid en kon Rusland niet verlaten. Uiteindelijk is hij Nederland weer ingereisd en heeft hier in 2010 een asielaanvraag ingediend. Deze is afgewezen. Eiser heeft in 2012 ook nog een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Die aanvraag is ook afgewezen en staat in rechte vast. Verder heeft eiser op 13 december 2017 een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn echtgenote, maar die aanvraag heeft hij ingetrokken op 13 maart 2018, omdat de legalisatie van enkele documenten niet op tijd kon worden gerealiseerd. Eiser heeft Nederland sinds 2010 niet meer verlaten en verblijft bij zijn echtgenote.
2.2
Uit het dossier blijkt verder dat het na haar aankomst naar Nederland niet goed ging met de (psychische) gezondheid van eisers echtgenote. Dat is ook niet in geschil. Uiteindelijk is zij in 2006 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van het destijds geldende artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw. Zoals gezegd, is zij inmiddels in het bezit van de Nederlandse nationaliteit.
2.3
Eisers kinderen zijn in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier.
Verweerder kon tijdens de zitting niet toelichten onder welke beperking die verblijfsvergunningen zijn verleend, maar vermoedelijk is dit vanwege het driejarenbeleid. De kinderen van eiser bezitten inmiddels ook de Nederlandse nationaliteit. Eiser en zijn echtgenote hebben daarnaast ook vijf kleinkinderen.
2.4
In het kader van deze aanvraag heeft verweerder onderzoek laten verrichten door het Bureau Medisch Advisering (BMA). Het BMA heeft op 8 januari 2019 een advies uitgebracht. De conclusie was dat uit de beschikbare informatie niet bleek van een structurele aandoening waarvoor behandeling is vereist en dat geen sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van behandeling. Verweerder heeft in juni 2020 een aanvullend advies gevraagd. In de nota van 12 augustus 2020 heeft het BMA laten weten geen medisch advies te kunnen maken, omdat de medische gegevens die waren ontvangen niet compleet waren; de gegevens van de huisarts hielden op bij 23 januari 2020. Eiser heeft verder nog medische informatie overgelegd, waaronder informatie van de huisarts van 6 maart 2019, een uitdraai van het dossier van Mediant van 6 februari 2019 en 13 februari 2019 en een patiëntenkaart van de huisarts van 17 juli 2020.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). Volgens verweerder hoeft eiser niet te worden vrijgesteld van dat vereiste, omdat niet gebleken is dat het voor eiser gelet op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen (zie de vrijstellingsgrond van artikel 17, eerste lid, onder c, van de Vw). Verder hoeft eiser ook niet te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste vanwege artikel 8 van het EVRM (zie de vrijstellingsgrond van artikel 3.71, tweede lid, onder l van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)), of de hardheidsclausule (artikel 3.71, derde lid, van het Vb).
Is het weigeren van de verblijfsvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM?
4.1
De verblijfsvergunning die eiser aanvraagt is in feite een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Dat betekent dat de vraag of eisers verblijfsaanvraag terecht is afgewezen samenvalt met de beoordeling of eiser had moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Partijen zijn het er ook over eens dat deze beoordeling hetzelfde is. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, voldoet eiser niet aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning die hij vraagt en heeft het ook geen zin om een oordeel te geven over de andere mvv-vrijstellingsgronden.
De rechtbank zal deze vraag dan ook eerst beoordelen.
4.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder betwist niet langer dat eiser de vader is van zijn kinderen en de grootvader van zijn kleinkinderen. Volgens verweerder is er tussen hen en eiser echter geen sprake is van familieleven dat wordt beschermd door artikel 8 EVRM, omdat niet is gebleken van meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder neemt wel aan dat tussen eiser en zijn echtgenote sprake is van gezinsleven dat valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM, maar stelt dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft daarbij van belang geacht dat geen sprake is geweest van rechtmatig verblijf en dat het gaat om een eerste toelating.
Er zijn volgens verweerder geen objectieve of subjectieve belemmeringen om het gezinsleven in Armenië uit te oefenen. Verder is volgens verweerder niet gebleken van dusdanige medische klachten dat eiser niet kan terugkeren naar Armenië; het is namelijk niet gebleken dat eiser onder medische behandeling staat en ook niet dat behandeling in Armenië niet mogelijk is. Eiser stelt dat zijn echtgenote in het verleden een verblijfsvergunning heeft gekregen vanwege haar medische situatie, maar zij heeft geen recente medische gegevens overgelegd. Dat het vanwege de psychische gezondheid van eisers echtgenote niet mogelijk is voor haar om terug te keren naar Armenië, is daarom niet onderbouwd. Dat zij haar relatie met haar kinderen vanuit Armenië op een andere manier moet vormgeven is vervelend, maar niet onoverkomelijk. Het is ook niet gebleken dat zij zich nog steeds vastklampt aan haar zoon. Dat zij een Persoonsgebonden Budget (PGB) ontvangt voor hulp die haar zoon levert, maakt dit niet anders, omdat niet gebleken is dat niet iemand anders die zorg kan verlenen. Verder weegt verweerder de omstandigheden dat eisers echtgenote niet kan werken en een bijstandsuitkering ontvangt mee als neutraal element. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiser geen strafrechtelijke antecedenten heeft. Verweerder gaat er verder van uit dat eisers binding met Armenië sterker is dan zijn binding met Nederland, omdat hij veertig jaren in Armenië heeft gewoond, hij er is geboren en getogen en bekend is met de cultuur en gebruiken. Anderzijds verblijft eiser iets meer dan tien jaren in Nederland. In het verweerschrift heeft verweerder nog gesteld dat aan eisers binding met Nederland weinig waarde kan worden gehecht, omdat hij hier onrechtmatig verbleef. Buiten zijn gezin en het vrijwilligerswerk dat hij verricht is er weinig aantoonbare binding met Nederland. Eiser heeft gewezen op de omstandigheid dat de Nederlandse overheid hem niet actief heeft uitgezet. Verweerder stelt in verband daarmee dat eiser niet is verankerd met Nederland en dat van eiser kan worden verwacht dat hij terugkeert. Bovendien ontslaat het ‘stilzitten’ van de Nederlandse overheid eiser niet van zijn vertrekplicht. Verder heeft eiser in het verleden zijn vertrek bemoeilijkt door zich voor te doen als iemand anders en was eiser niet altijd uitzetbaar, omdat hij verschillende procedures heeft gevoerd. In het verweerschrift stelt verweerder nog dat geen sprake is van dezelfde situatie als die in het arrest van het EHRM in de zaak Jeunesse tegen Nederland [1] ; eiser verblijft aanzienlijk korter in Nederland en is maar een korte periode daadwerkelijk uitzetbaar geweest, namelijk tussen maart 2013 en eind 2017.
4.3
Eiser is het niet eens met deze belangenafweging. Eiser heeft gesteld dat verweerder de belangenafweging niet juist heeft gemaakt, omdat verschillende elementen niet op de juiste manier zijn meegewogen. Eiser wijst daarbij op de medische omstandigheden van hemzelf en zijn echtgenote, waarbij verweerder recente medische informatie niet heeft betrokken bij de beoordeling. E wijst ook op de omstandigheden dat zijn echtgenote een verblijfsvergunning asiel is verleend en dat het standpunt van verweerder met betrekking tot het stilzitten van de overheid onjuist is, omdat dit niet als afzonderlijk element is meegewogen. Verder heeft eiser gemotiveerd gesteld dat hij vindt dat aan zijn belang wel degelijk meer gewicht toekomt, vanwege zijn band met Nederland en vanwege de belemmeringen die er bestaan voor hemzelf en zijn echtgenote om terug te keren naar Armenië.
4.4
Uit de jurisprudentie van het EHRM [2] en die van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van privéleven en familie- en gezinsleven een “fair balance” moet vinden tussen het belang van de vreemdeling en de gezinsleden enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet zij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken.
De rechter toetst dan of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden (relevante factoren) in zijn belangenafweging heeft betrokken. Als dat zo is toetst de rechter of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance”.
4.5
Voor wat betreft het eerste onderdeel van de toets overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is het met eiser eens dat verweerders belangenafweging op onderdelen onjuist is, omdat relevante factoren niet, of niet op de juiste wijze, zijn betrokken. Zo lijkt verweerder er in de belangenafweging van uit te gaan dat eisers echtgenote in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van medische omstandigheden. Dat is onjuist en zou bij verweerder bekend moeten zijn geweest. Zoals hierboven al is gesteld, is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel, op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw. Dat was een nationaalrechtelijke verblijfsvergunning asiel, die kon worden verleend aan de vreemdeling van wie, naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kon worden verlangd dat hij of zij terugkeerde naar het land van herkomst. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat de verlening van de verblijfsvergunning asiel zag op wat eisers echtgenote in Nederland en Armenië heeft meegemaakt. Aan haar is dus niet een verblijfsvergunning verstrekt enkel vanwege medische omstandigheden. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten dit element kenbaar bij de belangenafweging te betrekken. Verweerder had namelijk moeten overwegen waarom desondanks van de echtgenote van eiser verlangd kan worden dat zij terugkeert naar Armenië en kon niet volstaan met het standpunt dat recente medische informatie ontbreekt.
Eiser heeft in de gronden van beroep voor wat betreft zijn banden met Nederland gewezen op de omstandigheid dat Armine hier is overleden en begraven. Uit de besluitvorming kan de rechtbank niet opmaken dat de verweerder die omstandigheid daadwerkelijk heeft meegewogen voor wat betreft eisers banden met Nederland. Verweerder heeft in het verweerschrift voor wat betreft de banden van eiser met Nederland ook enkel gesteld dat afgezien van zijn gezin en vrijwilligerswerk er niets is dat hem aan Nederland bindt. Daaruit blijkt ook dat verweerder deze omstandigheid niet bij de besluitvorming heeft betrokken, terwijl dit wel had moeten gebeuren.
Verder is de rechtbank het met eiser eens dat uit de besluitvorming niet blijkt dat verweerder op de juiste wijze heeft meegewogen dat verweerder gedurende een aantal jaren heeft stilgezeten.
Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat deze factor wel apart is meegewogen, maar dat blijkt niet uit de besluitvorming. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder dit element heeft afgezet tegen de omstandigheid dat eiser niet zou zijn verankerd, dat hij verblijfsrechtelijke procedures heeft gevoerd en dat hij zijn uitzetting zou hebben bemoeilijkt. Dat is niet in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM; daar blijkt uit dat het stilzitten van de overheid een afzonderlijke factor is, die niet eerst wordt afgezet tegen andere omstandigheden voordat deze wordt meegewogen.
4.6
Verweerder heeft dus twee relevante factoren niet betrokken en één relevante factor niet op juiste wijze betrokken bij de belangenafweging. Gelet hierop is sprake van een motiveringsgebrek en kan het bestreden besluit niet in stand blijven, omdat dit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, gelet op de aard en omvang van het gebrek. Op grond van jurisprudentie van de Afdeling is het aan verweerder om de belangenafweging te maken en kan de rechtbank alleen enigszins terughoudend toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan het belang van de Staat meer gewicht toekomt. De rechtbank kan daar niet een zelfstandig oordeel over geven. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, zal verweerder de belangenafweging in ieder geval opnieuw moeten maken, met inachtneming van deze uitspraak. In het kader van de finale geschillenbeslechting zal de rechtbank hieronder echter ook een oordeel geven over de motivering van verweerder ten aanzien van de rest van de belangenafweging, zoals dat blijkt uit het bestreden besluit.
4.7
Het klopt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft gehad en dat deze aanvraag dus een aanvraag om eerste toelating betreft. Op grond van vaste jurisprudentie van het EHRM is de weigering verblijf toe te staan in dat geval alleen in uitzonderlijke situaties in strijd met artikel 8 van het EVRM [4] . Of dat zo is, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van de betrokkenen en het algemene belang. Het EHRM noemt als factoren die daarbij in aanmerking moeten worden genomen de mate van het doorbreken van het gezinsleven, de banden met het gastland, of er (objectieve) belemmeringen of een ‘certain degree of hardship’ bestaan voor (één van de) gezinsleden om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen, en of er overwegingen van het controleren van immigratie (zoals het overtreden hebben van immigratieregels) of openbare orde aspecten aan de orde zijn.
4.8
Eiser heeft in dit verband gewezen op de banden van zijn echtgenote met Nederland en de mate waarin haar gezinsleven met de kinderen en kleinkinderen wordt doorbroken als zij terug moet naar Armenië. Eiser stelt dat zij erg afhankelijk is van haar kinderen en dat zij is getraumatiseerd, gelet op wat in het verleden allemaal is voorgevallen en wat blijkt uit de overgelegde medische stukken. Dat de medische stukken gedateerd zijn, betekent niet dat zijn echtgenote geen problemen heeft. Zij is ook nog steeds vrijgesteld van de plicht tot arbeidsinschakeling. Eiser en zijn echtgenote hebben geen banden meer met Armenië; zij hebben geen contact meer met de weinige familieleden die daar nog wonen. Verder heeft eiser er op gewezen dat zijn dochter is overleden en in Nederland is begraven. Zowel hijzelf als zijn echtgenote bezoeken wekelijks haar graf in Enschede. Eiser heeft zelf ook nauw en intensief contact met hun kinderen en kleinkinderen. Hij heeft verklaringen overgelegd van zijn kinderen en kleinkinderen.
Eiser verricht vrijwilligerswerk, waarvan hij ook een verklaring heeft overgelegd. Verder heeft eiser gewezen op zijn gezondheidssituatie. Uit de medische informatie die eiser heeft overgelegd blijkt onder meer dat in januari 2019 en in januari 2020 sprake is geweest van een suïcidepoging.
Het klopt dat eiser niet meer onder behandeling is, maar dat heeft ermee te maken dat hij de kosten zelf moeten dragen en zijn familie die niet meer kan voldoen. Er is daarom ook beperkte medische informatie beschikbaar.
4.9
De rechtbank overweegt als volgt. Voor wat betreft de belemmeringen voor de echtgenote van eiser om terug te keren naar Armenië verwijst de rechtbank ten eerste naar wat zij hiervoor heeft geoordeeld: verweerder heeft deze beoordeling niet juist gemaakt. Dat geen recente medische informatie is overgelegd is niet voldoende. Verweerder moet bij een nieuwe beoordeling betrekken of van de echtgenote van eiser nu wel verlangd kan worden terug te keren naar Armenië, terwijl wat zij daar heeft meegemaakt eerder aanleiding was voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat eisers echtgenote niet meer onder behandeling is voor haar psychische problemen, maar er blijkt ook niet uit dat sprake is van een dusdanige verbetering dat hieraan geen gewicht zou toekomen.
Het klopt dat eiser geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij onder medische behandeling staat. Hij zegt ook zelf dat dit niet het geval is. Uit de stukken die zijn overgelegd blijkt wel dat hij onder behandeling is geweest voor (ernstige) psychische klachten. Verder blijkt uit het dossier dat in januari 2019 en januari 2020 sprake is geweest van suïcidepogingen. Ook in zijn geval ziet de rechtbank geen aanknopingspunten dat het met eiser dusdanig beter gaat. Dit is wel een aspect dat verweerder moet betrekken in de belangenafweging voor wat betreft de vraag of van eiser en zijn echtgenote, gelet op de serieuze psychische klachten, kan worden gevergd dat zij vertrekken naar Armenië, nog los van de vraag of de medische behandeling daar beschikbaar is. Verweerder heeft dit nu onvoldoende gemotiveerd en ook geen aandacht besteed aan de suïcidepogingen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van eiser en zijn echtgenote verlangd kan worden dat zij de contacten met hun kinderen en kleinkinderen vanuit Armenië voortzetten. Verweerder heeft in dit verband alleen gesteld dat niet gebleken is dat eiseres nog afhankelijk is van [1] Daarbij heeft verweerder er geen blijk van gegeven de voorgeschiedenis van het gezin, waaronder de jarenlange scheiding, het overlijden van [3] en de instabiele jaren daarna, daadwerkelijk te hebben betrokken bij de afweging, met name ook ten aanzien van de band tussen eisers echtgenote en haar kinderen. Los van de vraag of tussen eiser en zijn kinderen en kleinkinderen sprake is van beschermenswaardig familieleven, blijkt in ieder geval uit het dossier dat hij een grote rol in hun leven speelt en dat zij nauwe familiebanden onderhouden. Verder brengt de rechtbank verweerder in herinnering dat zij, gelet op wat in 4.5 is overwogen, moet meewegen dat [3] hier is overleden en is begraven.
Voor wat betreft de wijze waarop het stilzitten van de overheid wordt meegewogen wijst de rechtbank op wat daarover in 4.5 is geoordeeld. In ieder geval zal verweerder bij een nieuwe beoordeling er blijk van moeten geven dit element bij de beoordeling te betrekken, zonder dat dit eerst wordt afgezet tegen eisers vertrekplicht en zijn “verankering”. Dat de situatie van eiser verder niet exact gelijk is aan de situatie van mevrouw Jeunesse, zoals verweerder in het verweerschrift betoogt, is ook niet voldoende bij wijze van motivering. De rechtbank brengt verweerder in herinnering dat de feitelijke omstandigheden in de zaak Nunez tegen Noorwegen [5] ook anders waren dan die in de zaak Jeunesse, maar dat het EHRM in dat arrest evengoed gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de Noorse autoriteiten mevrouw Nunez gedurende vier jaar ongemoeid hebben gelaten.
Voor zover dit anderszins een rol zou spelen in de belangenafweging is de rechtbank verder van oordeel dat eiser terecht heeft gesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser zijn vertrek zou hebben bemoeilijkt. Eiser heeft tijdens zijn eerste asielaanvraag inderdaad een alias opgegeven. Hij is toen echter zelfstandig vertrokken, zodat dit niet van invloed is geweest op zijn vertrek. Bij zijn asielaanvraag in 2010 heeft eiser vrijwel direct de juiste naam opgegeven. Verweerders standpunt dat eiser zijn vertrek zou hebben bemoeilijkt is daarom, zonder nadere motivering, niet duidelijk.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de bijzondere omstandigheden van deze zaak, verweerder op voorgaande punten ook onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de weigering verblijf toe te staan wordt gerechtvaardigd door het (algemeen economisch) belang van de Nederlandse staat.
Verweerder moet – zoals gezegd – een nieuwe belangenafweging maken met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om ook een oordeel te geven over eisers beroepsgronden voor zover zij zich richten tegen verweerders standpunt ten aanzien van het familieleven tussen eiser en zijn kinderen. Dat kan onbesproken blijven.
Is de hoorplicht geschonden?
5. Ten slotte heeft eiser ook gesteld dat hij ten onrechte niet is gehoord op het bezwaarschrift. De rechtbank is het met eiser eens. Verweerder heeft afgezien van het horen op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Op grond van die bepaling mag verweerder alleen afzien van het horen als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Daarvan was in dit geval geen sprake, zoals ook al blijkt uit deze uitspraak. Verweerder heeft tijdens de zitting nog gesteld dat er veel stukken zijn overgelegd in bezwaar, maar dat alles is meegenomen en dat verweerder geen vragen had naar aanleiding van de gronden van bezwaar. De rechtbank brengt verweerder (normaals) in herinnering dat dit niet het criterium is dat volgt uit artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Uit de omstandigheid dat verweerder geen vragen had kan namelijk op zichzelf niet worden afgeleid dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder had eiser moeten horen.
Conclusie
6. Het besluit is in strijd met artikel 7:2 en artikel 7:12 van de Awb. Zoals hiervoor al gezegd zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Wat eiser verder nog heeft gesteld kan onbesproken blijven.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1068,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1 en € 534,- per punt). De rechtbank ziet daarom ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1068,-, te betalen aan eiser.
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Korporaal-Wisman, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Zie het arrest van 3 oktober 2014 (12738/10), ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810
2.Onder meer de arresten Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 (nr. 50435/99), Osman tegen Denemarken van 14 juni 2011 (nr. 38058/09), Nunez tegen Noorwegen van 28 juni 2011 (nr. 55597/09) en het arrest Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012
3.Onder meer de uitspraak van 2 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1285
4.Zie bijvoorbeeld r.o. 114 in de zaak Jeunesse
5.Zie het arrest van het EHRM van 28 juni 2011 (55597/09), ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD005559709, r.o. 82