ECLI:NL:RBDHA:2021:5222
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Surinaamse homoseksueel wegens onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Surinaamse nationaliteit, die als homoseksueel bescherming zocht in Nederland. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroep dat de eiser had ingesteld tegen dit besluit.
De eiser heeft verklaard dat hij in Suriname niet werd geaccepteerd door zijn familie en omgeving, en dat hij regelmatig werd beledigd en zelfs bedreigd. Hij heeft ook aangegeven dat hij hiv-positief is en vreesde dat hij bij terugkeer naar Suriname geen toegang meer zou hebben tot de benodigde medische zorg. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Suriname te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank heeft vastgesteld dat homoseksualiteit in Suriname niet strafbaar is en dat LHBTI's over het algemeen bescherming kunnen verwachten van de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de problemen die de eiser heeft ondervonden niet zodanig ernstig zijn dat ze een reëel risico op vervolging of ernstige schade met zich meebrengen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris als terecht beoordeeld en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.