ECLI:NL:RBDHA:2021:5192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
C/09/610660 / JE RK 21-910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor wijziging van verblijf van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Het verzoek betrof de toestemming voor wijziging van het verblijf van de minderjarige [minderjarige 1], die sinds 5 december 2018 in een gezinshuis verblijft, naar een pleegzorgsituatie bij de huidige gezinshuisouders. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft de zaak met gesloten deuren behandeld. De moeder van [minderjarige 1] is belast met het ouderlijk gezag en heeft haar zorgen geuit over de scheiding van haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt in het gezinshuis en dat het in haar belang is om bij de gezinshuisouders te blijven, ondanks de zorgen van de moeder. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wijziging van verblijf in het belang van [minderjarige 1] is en heeft toestemming verleend voor de wijziging naar pleegzorg. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is mondeling gegeven in het openbaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/610660 / JE RK 21-910
Datum uitspraak: 6 mei 2021

Beschikking van de kinderrechter

Toestemming wijziging verblijf(ex art. 1:265i BW)
in de zaak naar aanleiding van het op 15 april 2021 ingekomen verzoek van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige 1] geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.J. van der Vlis te Haarlem;

[gezinshuisouders] ,

hierna te noemen: de gezinshuisouder
svan [minderjarige 1] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek, met bijlagen.
Op 6 mei 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- mr. Van der Vlis namens de moeder;
- de gezinshuisouders.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder.

Feiten

- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige 1] verblijft in een gezinshuis.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 september 2020 de
ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd van 12 oktober 2020 tot 29 september 2021.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 maart de machtiging tot
uithuisplaatsing van [minderjarige 1] respectievelijk in een gezinsgerichte voorziening en in een
voorziening voor pleegzorg verlengd van 29 maart 2021 tot 29 september 2021.

Verzoek en verweer

De gecertificeerde instelling heeft verzocht toestemming te verlenen voor wijziging in het verblijf van [minderjarige 1] van een gezinsgerichte voorziening naar een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de gezinshuisouders.
Het verzoek is als volgt gemotiveerd. [minderjarige 1] woont sinds 5 december 2018 in het gezinshuis van Enver. [minderjarige 1] laat, sinds zij hier woont, vooruitgang zien in haar ontwikkeling en hechting. Per 1 juni 2021 zal het gezinshuis van de huidige gezinshuisouders stoppen. Gezien de hechting en het perspectief, waarvan op 24 maart 2021 is uitgesproken door de rechter dat dit niet meer bij moeder ligt, maar bij de gezinshuisouders is het voor de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige 1] van groot belang dat zij bij de gezinshuisouders kan blijven waar zij nu verblijft. De gezinshuisouders hebben aangegeven bereid zijn om [minderjarige 1] als pleegkind mee te nemen naar hun eigen huis, waar [minderjarige 1] al bekend is, omdat zij hier soms mee naartoe gaat wanneer de gezinshuisouders zelf een weekend vrij hebben.
De gecertificeerde instelling acht het in het belang van [minderjarige 1] dat zij bij deze huidige gezinshuisouders op zal groeien en dus met hen ‘mee zal verhuizen’ naar het eigen huis van de gezinshuisouders. Hierdoor kan [minderjarige 1] opgroeien in een gezinssituatie, iets wat voor een kind altijd van grote meerwaarde is in het ontwikkelen tot gezonde jongvolwassene
Mr. Van der Vlis heeft meegedeeld dat de moeder zich zorgen maakt, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , haar halfbroertje, niet meer op dezelfde plek zullen wonen, terwijl [minderjarige 2] al langer in het gezinshuis verblijft. De moeder heeft er moeite mee dat de bloedband wordt verbroken. Ook vraagt zij zich af of het perspectief van [minderjarige 1] bij de gezinshuisouders ligt en verzoekt zij de gecertificeerde instelling een andere setting voor [minderjarige 1] te zoeken.
Mevrouw [gezinshuismoeder] heeft ter zitting meegedeeld dat de problematiek van [minderjarige 2] te fors is en dat er voor hem een plek wordt gezocht in een gezinshuis waar ook een van zijn oudere broers woont, geheten Villa Saron.
Tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is er geen sprake van hechting. Integendeel: [minderjarige 2] wijst haar fors af en zijn gedrag naar [minderjarige 1] is ook wel pesterig.
Mevrouw [gezinshuismoeder] heeft voorts aangegeven dat zij en haar partner al acht jaar pleegouders zijn en dat zij momenteel twee pleegkinderen van 12 en 14 jaar hebben, die [minderjarige 1] als haar grote broers ziet.
De band van [minderjarige 1] met haar eigen broers en zussen wordt gewaarborgd doordat alle kinderen elkaar 4 keer per jaar zien.
Van de zijde van de gecertificeerde instelling is benadrukt dat Villa Saron tevens een behandelsetting is en daardoor erg geschikt is voor [minderjarige 2] , maar absoluut niet voor [minderjarige 1] .

Beoordeling

Op grond van artikel 1:265i BW behoeft de gecertificeerde instelling de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. De toestemming wordt door de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
[minderjarige 1] wordt al sinds 5 december 2018 door haar toekomstige pleegouders in het gezinshuis is opgevoed en verzorgd.
De verzochte wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] is in haar belang . [minderjarige 1] is inmiddels gehecht aan haar toekomstige pleegouders en zij heeft sinds haar verblijf in het gezinshuis een positieve ontwikkeling doorgemaakt. [minderjarige 1] kan tot zij achttien jaar zal worden bij de pleegouders opgroeien in een gewone gezinssituatie, wat de voorkeur verdient boven een andere verblijfplaats. Dat belang is groter dan het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om samen op te groeien.
Zoals ook door de toekomstige pleegmoeder van [minderjarige 1] is aangegeven, zal de band tussen [minderjarige 1] en haar eigen broers en zussen worden gewaarborgd doordat alle kinderen elkaar enkele keren per jaar zien.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verleent de gecertificeerde instelling toestemming voor wijziging in het verblijf van [minderjarige 1] naar een voorziening voor pleegzorg;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 mei 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.