ECLI:NL:RBDHA:2021:5191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
C/09/610601 / JE RK 21-895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een jeugdhulpaanbieder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2003. Het verzoek is ingediend door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, naar aanleiding van zorgen over de woonsituatie van de minderjarige en haar moeder, die te maken heeft met oplopende schulden. De minderjarige verblijft sinds 3 mei 2021 feitelijk al in een kamertrainingscentrum (KTC). De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarige en de moeder aanwezig waren, maar de vader niet. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige en haar moeder gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarige positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt in het KTC.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat er voldoende gronden zijn voor de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals genoemd in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek. De minderjarige heeft blijk gegeven van motivatie voor de plaatsing en de moeder steunt het verzoek. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot aan haar meerderjarigheid, met de mogelijkheid tot een financieringsplan voor haar verblijf na haar achttiende. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/610601 / JE RK 21-895
Datum uitspraak: 6 mei 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 14 april 2021 ingekomen verzoek van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek. met bijlagen.;
Op 6 mei 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder;
- [minderjarige] .
[minderjarige] is op 6 mei 2021 ook in raadkamer gehoord.
Opgeroepen en niet verschenen is:
de vader.

Feiten

- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft sinds 3 mei 2021 feitelijk al in een kamertrainingscentrum (KTC).
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 7 augustus 2020 de
de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 9 augustus 2020 tot [geboortedag] 2021.
Verzoek
Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot aan haar meerderjarigheid.
Het verzoek is als volgt gemotiveerd.
In verband met de oplopende schulden bij de moeder is er een zeer grote kans dat de moeder en [minderjarige] hun woning kwijt raken. Door [minderjarige] tijdig uit huis te plaatsen in een KTC kan aan [minderjarige] een stabiele basis worden gegeven in een veilige woonomgeving. Tevens kan zij toewerken naar zelfstandig wonen. [minderjarige] is gemotiveerd voor deze plaatsing. Er zal een financieringsplan worden gemaakt, zodat [minderjarige] ook nadat zij achttien jaar is geworden voor langere tijd in het KTC kan blijven wonen.
Ter zitting heeft de jeugdbeschermer meegedeeld dat zij trots is op wat [minderjarige] heeft bereikt gedurende de afgelopen tijd. Het vertrouwen dat [minderjarige] haar eigen leven, inclusief de financiën, op orde kan houden en de juiste keuzes zal maken, is erg groot.
De moeder deelt dit standpunt en heeft ingestemd met het verzochte. Zij heeft aangegeven ook haar eigen problemen grotendeels op orde te hebben.
[minderjarige] heeft aangegeven goede begeleiding te krijgen in het KTC, het fijn te vinden een plek voor haarzelf te hebben en vertrouwen te hebben in de toekomst.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat uit de stukken, maar ook uit de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige] gedurende de afgelopen periode de hulp die zij aangeboden kreeg, heeft benut en een hele positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. [minderjarige] mag trots zijn op zichzelf. Zij is klaar om naar een zelfstandig leven toe te werken. De plaatsing in het KTC, om met de aldaar aanwezig begeleiding alle noodzakelijke verantwoordelijkheden te leren voor een zelfstandige toekomst, is een eerste stap.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 6 mei 2021 tot
[geboortedag] 2021, zijnde de datum waarop [minderjarige] achttien jaar wordt;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 mei 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.