ECLI:NL:RBDHA:2021:5143
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in jeugdstrafzaak met niet-ontvankelijkheid benadeelde partij
In deze jeugdstrafzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2001. De verdachte was aangeklaagd voor verschillende geweldsdelicten en poging tot diefstal met geweld tegen een slachtoffer. De tenlastelegging omvatte onder andere het geven van een kopstoot, bedreigingen en het gebruik van geweld tegen het slachtoffer. De officier van justitie, mr. L.E.M. Wösten, heeft gevorderd dat de verdachte zou worden vrijgesproken, stellende dat er geen bewijs was voor het gebruik van geweld door de verdachte. De verdediging heeft deze vrijspraak bepleit en aangevoerd dat de verdachte niet betrokken was bij de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Zowel de officier van justitie als de verdediging waren van mening dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, het slachtoffer, een vordering tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 500 voor immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank heeft ook bepaald dat de benadeelde partij de kosten van de verdediging van de verdachte moet vergoeden, welke kosten op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van kinderrechters.