ECLI:NL:RBDHA:2021:5131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
C/09/590465 / FA RK 20-1775, C/09/595628 / FA RK 20-4329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen: partneralimentatie en opname (deel)overeenkomst

Op 29 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een echtscheidingszaak tussen een man en een vrouw, die in 1996 in de Verenigde Staten zijn gehuwd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoeken van beide partijen, waarbij de man echtscheiding heeft verzocht met nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie. De vrouw heeft zelfstandig verzocht om echtscheiding en heeft ook nevenvoorzieningen aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen ontvankelijk verklaard en de duurzame ontwrichting van het huwelijk is door de vrouw erkend.

De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie vastgesteld op € 5.702,- netto per maand, gebaseerd op de Hofnorm, en heeft rekening gehouden met de verdiencapaciteit van de vrouw, die momenteel geen inkomen uit arbeid heeft. De man heeft een bruto inkomen van € 12.697,60 per maand, en na beoordeling van zijn draagkracht heeft de rechtbank bepaald dat hij een partneralimentatie van € 5.854,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft ook de (deel)overeenkomst betreffende de afwikkeling van het huwelijksvermogen goedgekeurd en deze aan de beschikking gehecht. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 20-1775 (echtscheiding) en FA RK 20-4329 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/590465 (echtscheiding) en C/09/595628 (verdeling)
Datum beschikking: 29 april 2021

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 6 maart 2020 ingekomen verzoek van:

[naam 1] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Imdahl te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam 2] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.J Lievense te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de man;
  • de brief van 17 april 2020, met bijlagen, van de man;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 27 mei 2020 van de vrouw;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken van 25 juni 2020 van de man;
  • het F9-formulier van 3 augustus 2020, met bijlagen, van de vrouw;
  • het F9-formulier van 3 augustus 2020, met bijlage, van de man;
  • het F9-formulier van 12 augustus 2020 van de man;
  • het F9-formulier van 18 maart 2021, met bijlagen, van de man;
  • de brief van 22 maart 2021, met bijlagen, van de vrouw;
  • het F9-formulier van 23 maart 2021 van de man;
  • het F9-formulier van 23 maart 2021 van de vrouw;
  • het F9-formulier van 23 maart 2021, met bijlage, van de man;
  • het F9-formulier van 29 maart 2021, met bijlage, van de vrouw;
  • het F9-formulier van 29 maart 2021 van de vrouw;
  • het F9-formulier van 29 maart 2021 van de man;
  • het F9-formulier van 30 maart 2021 van de man;
  • de brief van 31 maart 2021 van de man, inhoudende een gewijzigd verzoek;
  • de brief van 31 maart 2021 van de vrouw, met bijlagen, inhoudende een gewijzigd verzoek.
Op 1 april 2021 is de zaak ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man bijgestaan door zijn advocaat en een tolk en de vrouw bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Van de zijde van de vrouw zijn tijdens de zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
Feiten
- De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 1996 te [plaats huwelijk] , Verenigde Staten van Amerika.
- Zij zijn de ouders van de volgende kinderen:
- de meerderjarige [meerderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 1999 te [geboorteplaats 1] , Verenigde Staten van Amerika;
- de jong-meerderjarige [jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2001 te [geboorteplaats 2] , Verenigde Staten van Amerika.
- Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen zijn de man en de vrouw beiden in ieder geval Amerikaans Burger.
- Deze rechtbank heeft op [datum] 2020 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat:
o de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [postcode] [plaats] , [adres] – met inbegrip van de inboedel – en de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden (behoudens voorafgaande toestemming van de vrouw), met dien verstande dat de voorziening in tijd beperkt is tot het moment dat de echtelijke woning verkocht en geleverd is aan een derde;
o de man aan de vrouw met ingang van 6 mei 2020 voorlopig een partneralimentatie van € 7.634,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- Deze rechtbank heeft op [beschikkingsdatum] 2021 – met wijziging in zoverre van de beschikking van [datum] 2020 – voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat:
o de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2021 voorlopig een partneralimentatie van € 3.421,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
o de vrouw hetgeen zij na 1 januari 2021 ten onrechte aan voorlopige partneralimentatie heeft ontvangen aan de man dient terug te betalen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man zoals dat nu luidt strekt tot echtscheiding met een nevenvoorziening tot:
- het aan de beschikking hechten van het deelconvenant tevens vaststellingsovereenkomst betreffende het huwelijksvermogen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw heeft nu nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat het deelconvenant tevens vaststellingsovereenkomst betreffende het huwelijksvermogen, dat partijen met elkaar hebben gesloten en dat in kopie aan de te geven beschikking zal worden gehecht, moet worden beschouwd als in de beschikking te zijn opgenomen;
- vaststelling van door de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van de echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 6.492,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, en per 1 juli 2023 van € 7.345,- bruto per maand, welke beide bedragen per 2022 dienen te worden geïndexeerd, dan wel een bedrag als de rechtbank juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de verzochte partneralimentatie, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt aan de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal krachtens artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
Nu aan de wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man en de vrouw ontvangen in hun over en weer ingediende verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De door de man gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is door de vrouw erkend en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende over en weer ingediende verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vrouw – de onderhoudsgerechtigde – in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek. Op het verzoek tot partneralimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte vrouw
De vrouw heeft haar behoefte op basis van de Hofnorm op € 7.083,60 netto per maand berekend. Volgens de vrouw is – kort gezegd – geen sprake van een afwijkend bestedingspatroon waardoor de Hofnorm niet zou kunnen worden gehanteerd.
De man betwist de behoefte van de vrouw en stelt dat in dit geval niet kan worden verwezen naar de Hofnorm. Volgens de man bedraagt de behoefte van de vrouw uitgaande van de (door hem betwiste) behoeftelijst € 2.000,- netto per maand.
De rechtbank stelt voorop dat de bepaling van de behoefte aan partneralimentatie maatwerk is, waarbij het toepassen van de Hofnorm niet in alle gevallen passend is. De rechtbank is – hoewel de man bezwaar maakt tegen toepassing van de Hofnorm – van oordeel dat er in dit geval voldoende grond is om de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw wel te berekenen op basis van de Hofnorm. De door de man voorgestane behoefte (op basis van de betwiste behoeftelijst) van ongeveer € 2.000,- netto per maand komt de rechtbank gelet op het netto besteedbaar gezinsinkomen niet realistisch voor. De rechtbank zal wel een correctie toepassen op de Hofnorm, in die zin dat de rechtbank een lager netto besteedbaar gezinsinkomen als uitgangspunt neemt. De rechtbank heeft in de voorlopige voorzieningenprocedure het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2019, het laatste jaar dat partijen hebben samengewoond, berekend op € 13.426,- per maand. Vaststaat dat de bijdrage aan de kinderen voor hun studie en levensonderhoud in mindering strekt op dit netto besteedbaar gezinsinkomen. Hiernaast is de rechtbank uit de overgelegde stukken gebleken dat partijen gedurende het huwelijk een groot deel van het inkomen hebben gespaard. Hoewel het spaargeld gedeeltelijk weer werd uitgegeven, is – zo blijkt uit de (deel)overeenkomst over de verdeling van de huwelijksgemeenschap – ook een groot deel nog aanwezig, onder meer op bankrekeningen en in de vorm van beleggingen en pensioenrekeningen. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat partijen door het op deze manier opbouwen van vermogen een lager uitgavenpatroon hadden. De rechtbank zal daarom het standpunt van de man volgen dat partijen – na betalen van de kosten van de kinderen en sparen (voor bijzondere uitgaven) – leefden van ongeveer € 9.000,- netto per maand. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dus de Hofnorm toepassen op een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 9.000,- per maand. Dit betekent dat de behoefte van de vrouw dan € 5.400,- netto per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte afgerond € 5.702,- per maand.
Behoeftigheid vrouw
De vrouw heeft op dit moment geen inkomen uit arbeid. Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre de vrouw verdiencapaciteit heeft om (deels) in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man heeft op dit punt gesteld dat de vrouw geacht kan worden € 3.200,- bruto per maand te verdienen, of op zijn minst € 1.000,- per maand.
De rechtbank vindt het redelijk om ervan uit te gaan dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft en kan benutten. Hoewel de vrouw sinds kort na de geboorte van [voornaam meerderjarige] (in 1999) niet meer in loondienst heeft gewerkt, is de rechtbank van oordeel dat niet dan wel onvoldoende is gebleken dat de vrouw (hierdoor) in het geheel niet in staat is om eigen inkomen te genereren. De vrouw heeft zich tijdens het huwelijk niet alleen gericht op de zorg voor de kinderen en het huishouden. Zij heeft ook vrijwilligerswerk gedaan en zich bezig gehouden met het ‘flippen’ (kopen, opknappen, inrichten en weer verkopen) van huizen. Bovendien is de vrouw op dit moment ook bezig met solliciteren. De sollicitatiepogingen die de vrouw heeft ondernomen hebben volgens de vrouw nog geen resultaat opgeleverd, maar de rechtbank is van oordeel dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij zich verder blijft inspannen om een betaalde baan te vinden, zodat zij (in ieder geval deels) in haar eigen levensonderhoud kan gaan voorzien. De rechtbank is echter van oordeel dat tegen de achtergrond dat de vrouw – die momenteel 57 jaar oud is – al ruim 20 jaar geen (relevante) werkervaring heeft opgedaan, aan haar niet, zoals de man stelt, een verdiencapaciteit van € 3.200,- bruto per maand kan worden toegerekend. De rechtbank acht het redelijk om rekening te houden met een verdiencapaciteit van € 1.000,- netto per maand. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk om de vrouw enige tijd te gunnen om een dergelijk inkomensniveau te bereiken. De rechtbank zal daarom rekening houden met een verdiencapaciteit van € 1.000,- netto per maand vanaf 1 januari 2022. Dit betekent dat de rechtbank als uitgangspunt neemt dat de vrouw op dit moment nog onverminderd behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud van € 5.702,- netto per maand. Dit komt overeen met een bruto behoefte van € 10.444,- bruto per maand. Vanaf 1 januari 2022 heeft de vrouw nog een aanvullende behoefte van € 4.702,- per netto maand. Dit komt overeen met een bruto behoefte van € 8.463,- per maand.
De rechtbank zal geen rekening houden met eventueel rendement of inkomen uit vermogen. De vrouw zal weliswaar een geldbedrag (van in ieder geval € 91.407,49 plus $ 267.299,80), aandelen, de helft van de pensioenrekeningen en de helft van de verkoopopbrengst van het onroerend goed uit Kenia ontvangen bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap, maar partijen hebben ook afgesproken dat de vrouw – indien mogelijk – de echtelijke woning zal overnemen. De vrouw zal hoogstwaarschijnlijk het vermogen dat zij ontvangt nodig hebben om de woning te kunnen financieren. Gelet op de WOZ-waarde in 2020 van € 615.000,- en de nu verwachte taxatiewaarde van de woning – door de vrouw onweersproken gesteld op ongeveer € 720.000,- – zal er aanzienlijk minder vermogen resteren. De rechtbank ziet in het verlengde van het voorgaande dan ook geen aanleiding om te bepalen dat de vrouw moet interen op haar vermogen om zo in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De rechtbank zal hierna bezien in hoeverre de man draagkracht heeft om aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te betalen.
Draagkracht man
De man werkt bij [bedrijf] , een Amerikaans beursgenoteerd softwarebedrijf. Het fiscaal voordeel dat hij als expat genoot (de zogenoemde ‘30%-regeling’) is per 1 januari 2021 vervallen.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van een inkomen van € 12.697,60 bruto per maand, te vermeerderen met een belaste autovergoeding van
€ 1.100,- per maand en een jaarlijkse vakantietoeslag. De rechtbank heeft hierbij de salarisspecificaties januari tot en met maart 2021 als uitgangspunt genomen.
De rechtbank laat, zoals in de voorlopige voorzieningenprocedure overwogen, de fitness-vergoeding die is opgenomen op de salarisspecificatie van januari 2021 buiten beschouwing.
De rechtbank zal hiernaast de pension allowance van € 1.171,28 per maand – anders dan in de voorlopige voorzieningenprocedure – niet meenemen in de berekening. De rechtbank ziet deze tegemoetkoming niet als vorm van inkomen wat van invloed is op de draagkracht van de man, maar als pensioenopbouw.
De rechtbank zal verder wel rekening houden met een jaarlijkse bonus. De rechtbank is uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de zitting is besproken gebleken dat de man in voorgaande jaren bonussen heeft ontvangen, in ieder geval twee keer in 2019 ter hoogte van in totaal € 40.744,- en in 2020 van € 16.457,-. De rechtbank begrijpt dat het ontvangen van een bonus afhankelijk is van de omzet van het bedrijf en de prestaties van de man, maar de rechtbank is van oordeel dat de man niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat het op dit moment zo slecht gaat met het bedrijf dat hij in 2021 geen bonus zal ontvangen. De stellingen van de man lijken in elk geval te worden weersproken door het feit dat de aandelenkoers van [bedrijf] in 2020/2021 (verder) is gestegen en door de omstandigheid dat de vraag naar het product waar dit bedrijf in handelt (infrastructuur voor cloud services voor bedrijven), sinds de coronacrisis eerder zal zijn toe- dan afgenomen. De rechtbank acht het daarom redelijk om in de berekening rekening te houden met een bonus ter hoogte van de laatst ontvangen bonus van € 16.457,-.
De rechtbank houdt geen rekening met de fiscale heffingskortingen, nu deze nihil zijn.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 8.881,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
De man heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
  • kosten kinderen € 1.620,-
  • woonlasten € 1.600,-
  • noodzakelijke servicekosten € 261,61
  • ziektekosten € 540,55
  • verplicht eigen risico € 96,-
  • woonlasten echtelijke woning (hypotheekrente) € 376,-
  • woonlasten echtelijke woning (forfait overige eigenaarslasten) € 95,-
  • woonlasten echtelijke woning (hypotheekaflossing) € 933,-
Kosten kinderen
De rechtbank zal geen rekening houden met de kosten die de man maakt voor [voornaam meerderjarige] , nu [voornaam meerderjarige] 22 jaar oud is en de ouders het niet met elkaar eens zijn over (de hoogte van) de bijdragen die de man betaalt voor [voornaam meerderjarige] .
De rechtbank zal wel in redelijkheid rekening houden met € 810,- per maand voor kosten van studie en levensonderhoud, waaronder de premie ziektekosten en het verplicht eigen risico, als bijdrage voor [voornaam jong-meerderjarige] . De rechtbank ziet geen aanleiding om – conform het verzoek van de vrouw – ook een beslissing te nemen over het al dan niet wegvallen van deze kosten op het moment dat [voornaam jong-meerderjarige] in juli 2023 haar bachelor-studie afrondt.
Woonlasten
De rechtbank zal – gelet op het Rapport alimentatienormen – enkel rekening houden met de kale huur van € 1.450,- per maand en niet met de kosten voor stoffering en meubilering van € 150,- per maand.
Noodzakelijke servicekosten
De rechtbank zal geen rekening houden met de door de man gestelde kosten van € 261,61 per maand. De rechtbank is uit de overgelegde stukken gebleken dat dit kosten zijn voor [provider] , gas en elektriciteit, [belasting] , ‘phone services’ en ‘TransIP for Internet servers’. Deze kosten worden niet bij de huur in rekening gebracht als servicekosten en vallen bovendien ook niet onder noodzakelijke servicekosten zoals bedoeld in het Rapport alimentatienormen.
Ziektekosten en verplicht eigen risico
De rechtbank is uit de overgelegde stukken gebleken dat de premie ziektekosten voor de man € 221,70 per maand bedraagt. De rechtbank zal rekening houden met dit bedrag. Hiernaast zal de rechtbank enkel rekening houden met het verplicht eigen risico voor de man zelf van € 32,- per maand.
De rechtbank houdt geen rekening met de ziektekosten (na aftrek van de zorgtoeslag) en het verplicht eigen risico dat de man voor de meerderjarige [voornaam meerderjarige] betaalt. Nu de rechtbank al rekening houdt met € 810,- per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor [voornaam jong-meerderjarige] , zal de rechtbank niet (nogmaals) rekening houden met de ziektekostenpremie en het verplicht eigen risico.
Woonlasten echtelijke woning
De rechtbank zal geen rekening houden met de woonlasten van de echtelijke woning. De rechtbank gaat ervan uit dat op het moment van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de woning is overgenomen door de vrouw ofwel is verkocht. In beide scenario’s heeft de man de door hem opgevoerde woonlasten niet langer.
De rechtbank zal het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie ZVW van
€ 34,- per maand en een ‘gemiddelde basishuur’ van € 235,- per maand in mindering op respectievelijk de ziekte- en de woonkosten brengen.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.075,- per maand en een draagkrachtpercentage van 60%. Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen laat de draagkracht van de man de ruimte voor het vaststellen van een bedrag aan partneralimentatie van € 5.854,- bruto per maand. De rechtbank is van oordeel dat deze bijdrage redelijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Duur van de partneralimentatie
De rechtbank stelt voorop dat in dit geval op grond van artikel 1:157 lid 3 BW de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud eindigt tien jaar na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de duur van de onderhoudsverplichting te limiteren of na een bepaalde termijn op nihil te stellen. De rechtbank overweegt daartoe dat het limiteren van partneralimentatie een ingrijpende beslissing is, nu dit voor de vrouw praktisch een einde maakt aan het recht op een bijdrage in haar levensonderhoud na ruim 24 jaar huwelijk. Vanwege de ingrijpende gevolgen van limitering worden hoge eisen gesteld aan de door de alimentatieplichtige te stellen, en zo nodig te bewijzen, bijzondere omstandigheden die limitering zouden rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank is de man in deze stelplicht en bewijslast niet geslaagd. De rechtbank heeft bovendien met hetgeen de man op dit punt aanvoert al op andere wijze rekening gehouden, namelijk door de vrouw een bepaalde verdiencapaciteit toe te kennen. De rechtbank wijst het verzoek van de man op dit punt dan ook af. De rechtbank gaat ook voorbij aan het standpunt van de man dat in het kader van de redelijkheid en billijkheid de periode dat de man voorlopige partneralimentatie heeft betaald in mindering moet worden gebracht op de duur van de in de bodemprocedure vast te stellen partneralimentatie. De rechtbank ziet geen grondslag voor dit verzoek.
Fiscale aftrekbaarheid partneralimentatie
De fiscale aftrekbaarheid van partneralimentatie wordt stapsgewijs (verder) verlaagd. De afbouw van het aftrekpercentage is – voor zover nu bekend – als volgt: 43% in 2021, 40% in 2022 en 37% in 2023. De man heeft de rechtbank gevraagd hier rekening mee te houden bij haar beslissing. De rechtbank is echter van oordeel dat er op dit moment onvoldoende zicht is op de verdere (financiële) situatie van partijen in de jaren 2022 en volgende om op basis van de aftrekbeperking de partneralimentatie voor toekomstige jaren vast te stellen. Daar komt bij dat de beperking van de fiscale aftrekbaarheid van partneralimentatie voorwerp is van politiek debat, met als gevolg dat deze ook nog anders zou kunnen uitpakken dan nu voorzien. De rechtbank kan en zal hier dan ook niet op vooruitlopen. De rechtbank verwacht dat, mocht de fiscale wetgeving hiertoe aanleiding geven, partijen samen (met hun advocaten) in staat zullen zijn om nadere afspraken te maken over de partneralimentatie.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande beslissen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van
€ 5.854,- bruto per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw moet betalen. Het meer of anders verzochte over de partneralimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Opname (deel)overeenkomst
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft zij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek om het echtscheidingsconvenant deel uit te laten maken van deze beschikking.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw hebben in de loop van de procedure overeenstemming bereikt over de afwikkeling van het huwelijksvermogen. Zij hebben deze afspraken vastgelegd in een door hen tijdens de zitting op 1 april 2021 ondertekende (deel)overeenkomst: ‘sub agreement as well as contract of settlement’. De rechtbank zal overeenkomstig het verzoek bepalen dat de (deel)overeenkomst deel uitmaakt van deze beschikking. De rechtbank zal een kopie van de overeenkomst aan deze beschikking hechten.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] 1996 te [plaats huwelijk] , Verenigde Staten van Amerika;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 5.854,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de aangehechte (deel)overeenkomst deel uitmaakt van deze beschikking;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.Th.W. van Ravenstein, C.W. de Wit en C. de Jong-Kwestro, rechters, in samenwerking met mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 april 2021.