In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf in een accommodatie, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 14 april 2021. De machtiging is aangevraagd voor de duur van zes maanden op basis van artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De cliënt, geboren in 1939, verblijft in een verpleeghuis en heeft te maken met ernstige psychogeriatrische aandoeningen, waaronder dementie. Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de cliënt en haar echtgenoot betrokken zijn bij verbale en soms fysieke agressie, wat de thuissituatie onhoudbaar maakt.
De rechtbank heeft de medische verklaring, die meer dan zes weken oud was, als voldoende actueel beoordeeld, gezien de progressieve aard van de aandoening van de cliënt. De behandelend arts heeft bevestigd dat de cliënt lijdt aan dementie, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en psychische schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen en dat de zorgbehoefte van de cliënt de mogelijkheden in de thuissituatie overstijgt.
De rechtbank heeft de formele verweren van de advocaat van de cliënt verworpen, waaronder het verzet tegen de opname. De cliënt heeft weliswaar verbaal verzet getoond, maar de rechtbank oordeelt dat dit voldoende is om te spreken van verzet in wettelijke zin. De rechterlijke machtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 4 november 2021, om de veiligheid van de cliënt en anderen te waarborgen.