Op 20 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2020. De rechtbank heeft deze beslissing genomen naar aanleiding van verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, die het gezag van de moeder wilde beëindigen en de aspirant adoptiefouders wilde benoemen tot voogden. De moeder, die alleen met het ouderlijk gezag was belast, heeft aangegeven niet in staat te zijn om de zorg en verantwoordelijkheid voor [minderjarige] te dragen. Ze heeft geen netwerk in Nederland en heeft besloten [minderjarige] ter adoptie af te staan.
De rechtbank heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder niet aanwezig was. De Raad en de gecertificeerde instelling hebben het verzoek van de Raad onderschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 31 december 2020 bij de aspirant adoptiefouders verblijft en dat de plaatsing goed is verlopen. De rechtbank oordeelt dat het gezag van de moeder kan worden beëindigd op grond van artikel 1:266, eerste lid, BW, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en de moeder niet in staat is om de zorg te dragen.
De rechtbank heeft besloten het gezag van de moeder te beëindigen en de voogdij over [minderjarige] te beleggen bij de aspirant adoptiefouders. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 14 mei 2021. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.