Op 20 april 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. Deze beschikking volgde op een verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, dat op 8 april 2021 was ingediend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], in een problematische situatie verkeert, waarbij de ouders geen grip meer hebben op zijn gedrag. [minderjarige] vertoont zelfbepalend gedrag en verblijft in ongezonde omgevingen, wat zijn ontwikkeling bedreigt.
De kinderrechter heeft eerder op 8 en 9 april 2021 voorlopige maatregelen getroffen, waarbij [minderjarige] onder toezicht werd gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. Tijdens de zitting op 20 april 2021 zijn de ouders, de Raad en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, aanwezig geweest. De ouders hebben hun zorgen geuit over de hulpverlening en de plaatsing van [minderjarige], maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van [minderjarige] dringend aandacht vereist.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en hem uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Dit is gedaan om de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft benadrukt dat samenwerking tussen de ouders en de hulpverlenende instanties essentieel is voor het herstel van vertrouwen en de noodzakelijke hulpverlening aan [minderjarige]. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met een schriftelijke uitwerking die op 14 mei 2021 is vastgesteld.