In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, de gecertificeerde instelling, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige]. De ouders van [minderjarige] zijn gescheiden en gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. [minderjarige] verblijft om de week bij elk van de ouders, maar de hulpverlening is gestagneerd door de echtscheidingsproblematiek en de vader's gebrek aan emotionele betrokkenheid. Er zijn zorgen over de kindeigen problematiek van [minderjarige], die behandeling nodig heeft, en er hebben zich meerdere incidenten voorgedaan waarbij hij met een mes rondliep.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en [minderjarige] is in raadkamer gehoord. De vader is niet verschenen, terwijl de moeder wel aanwezig was en instemde met het verzoek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter oordeelt dat [minderjarige] autisme heeft en dat zijn gewetensontwikkeling zorgwekkend is. De huidige onderwijssetting is niet passend, en de echtscheidingsproblematiek van de ouders belemmert de hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten dat het noodzakelijk is om [minderjarige] uit huis te plaatsen om hem de benodigde begeleiding en behandeling te bieden.
De kinderrechter heeft de machtiging verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 10 augustus 2021, en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in aanwezigheid van griffier V.A.H. Schoorl. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.