ECLI:NL:RBDHA:2021:5008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de rechter en toevoegingen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2021, gaat het om een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor toevoegingen door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser had op 7 en 10 februari 2020 aanvragen ingediend voor toevoegingen om meerdere verzetprocedures te kunnen voeren, maar deze werden afgewezen omdat het financieel belang in alle procedures onder de € 500,- lag. Eiser stelde dat deze afwijzing in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij hierdoor het recht op toegang tot de rechter werd ontzegd.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de toevoegingen rechtmatig was, aangezien de kosten van de rechtsbijstand niet in redelijke verhouding stonden tot het belang van de zaak. De rechtbank merkte op dat de wetgeving, specifiek artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand, bepaalt dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het op geld waardeerbare belang beneden de ondergrens van € 500,- blijft, tenzij er sprake is van een zwaarwegend belang. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor een toevoeging, omdat de bedragen waarvoor hij toevoegingen had aangevraagd onder deze ondergrens lagen.

De rechtbank oordeelde verder dat het recht van eiser op toegang tot de rechter niet in de kern was aangetast, aangezien bijstand door een advocaat voor bestuursrechtelijke procedures niet vereist is. De rechtbank verwierp de beroepsgrond van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen bij de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluiten van 7 februari 2020 en 10 februari 2020 heeft verweerder de aanvragen voor een toevoeging aan eiser afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 7 april 2021 via een Skypeverbinding. Eiser was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over ?
1. Eiser wil meerdere verzetprocedures bij de rechtbank voeren. Ook wil hij in bezwaar gaan tegen een besluit van de Sociale Dienst Drechtstreden. De advocaat heeft hiervoor toevoegingen aangevraagd.
2 Verweerder vindt dat eiser niet in aanmerking komt voor de toevoegingen. Het financieel belang ligt in alle procedures immers onder de € 500,-. De kosten daarvan staan niet in redelijke verhouding tot het belang van de zaken.
Wat vinden partijen in beroep ?
3 Volgens eiser handelt verweerder in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door hem het recht op toegang tot de rechter te ontzeggen. Eiser verwijst voor zijn standpunt naar literatuur en arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4 Verweerder heeft op het beroep gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank ?
5 Verweerder heeft artikel 12, tweede lid, onder b, van de Wet op de rechtsbijstand toegepast. In die bepaling staat dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien de kosten daarvan niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak. In het Besluit toevoegcriteria rechtsbijstand is bepaald dat rechtsbijstand op basis van een toevoeging niet wordt verleend indien het op geld waardeerbare belang beneden een bedrag van € 500,- blijft. Bij wijze van uitzondering is verlening van een toevoeging mogelijk maar dan moet bijvoorbeeld sprake zijn van een zwaarwegend belang.
6 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor een toevoeging omdat de bedragen waarvoor de toevoegingen zijn aangevraagd minder zijn dan de ondergrens van € 500,-. Zo heeft de hoogste bestuursrechter eerder al geoordeeld dat de toegang tot de rechter op zichzelf niet wordt beperkt door die ondergrens. [1] Bovendien maakt het feit dat eiser geen advocaat krijgt toegewezen niet dat hij zijn zaak niet aan de rechter kan voorleggen. Voor een bestuursrechtelijke procedure is bijstand door een advocaat immers niet vereist. Het recht van eiser op toegang tot de rechter is dus niet in de kern aangetast, zodat artikel 6 van het EVRM niet is geschonden. De literatuur en de arresten waar eiser naar heeft verwezen, kunnen hem niet baten. Die gaan immers over griffierecht en daar is eiser in deze toevoegingsprocedure van vrijgesteld. Ten slotte ziet de rechtbank niet in dat de gevolgen van de afwijzingen voor eiser onevenredig zijn. Voor het maken van een uitzondering heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusies
7 Het beroep is ongegrond. Nu de besluiten van verweerder rechtmatig zijn, gaat de rechtbank niet mee in het verzoek van eiser op de zitting om een redelijk uurtarief voor verletkosten vast te stellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak ?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0701.