ECLI:NL:RBDHA:2021:4970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
NL21.4322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse militair met vermeende sympathieën voor de Gülen-beweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Turkse militair die vreesde voor vervolging door de Turkse autoriteiten vanwege vermeende sympathieën voor de Gülen-beweging. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, had op 13 december 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris niet was gebaseerd op toereikend onderzoek en motivering. De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris onvoldoende had doorgevraagd naar de kennis van de eiser over de Gülen-beweging en dat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen niet op zorgvuldige wijze was beoordeeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de mogelijkheid voor de eiser om aanvullend gehoord te worden en een contra-expertise in te stellen, werd benadrukt. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 22 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.4323, plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [tolk] als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Turkse nationaliteit, Koerdische afkomst, en is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft verweerder op 13 december 2019 verzocht om een verblijfsvergunning asiel.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in de negatieve aandacht staat van de Turkse autoriteiten en bij terugkeer in Turkije zal worden aangehouden als Gülen-sympathisant. Hij vreest te worden gemarteld, berecht en gedetineerd.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • sympathisant van de Gülen-beweging;
  • problemen met de Turkse autoriteiten.
4. Verweerder acht ongeloofwaardig dat eiser een sympathisant van de Gülen-beweging is en evenmin geloofwaardig dat eiser problemen heeft met de Turkse autoriteiten.

Sympathisant van de Gülen-beweging

5. Eiser voert aan dat verweerder het element “sympathisant van de Gülen-beweging” niet juist heeft betrokken in de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas. Hoewel verweerder erkent dat eiser geen actief lid is van de Gülen-beweging en slechts sympathie koestert, geeft verweerder nog steeds een dragende betekenis aan dit aspect. Daarbij kan verweerder niet stellen dat eisers kennis van de organisatie en doelstellingen te summier is, aangezien verweerder te weinig heeft doorgevraagd op deze punten en eiser ook niet nader heeft gehoord op dit punt.
5.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder “sympathisant van de Gülen-beweging” als relevant element heeft aangemerkt, terwijl eiser als reden voor zijn asielaanvraag heeft aangegeven dat de Turkse autoriteiten onderzoeken instellen naar (hogere) militairen met Gülen-sympathieën die zijn gebeld vanaf bepaalde telefoonnummers. Eiser heeft verklaard dat zijn kritische houding ten opzichte van de huidige regering bekend is bij zijn collega’s en dat hij zich kritisch heeft uitgelaten over de behandeling van Gülen-aanhangers. In zoverre is de rechtbank van oordeel dat de keuze voor dit element als relevant element niet deugdelijk is gemotiveerd.
5.2
Verder stelt de rechtbank vast dat eiser heeft verklaard dat hij zich niet openlijk gelieerd heeft aan de Gülen-beweging, zoals ook door verweerder is beaamd. Gelet daarop heeft verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte geconcludeerd dat het Gülenisme van eiser geen fundamentele politieke overtuiging betreft. Dat van eiser, zoals hem in het bestreden besluit is tegengeworpen, niettemin mocht worden verwacht dat hij bij een eerste vraagstelling helder en uitgebreid kan verklaren over de doelen, kernopvattingen en uitgangspunten van de Gülen-beweging, volgt de rechtbank dan ook niet. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van het nader gehoor blijkt dat verweerder niet heeft doorgevraagd over de kennis van eiser over de Gülen-beweging, terwijl daarvoor in de verklaringen van eiser wel voldoende aanknopingspunten waren gelegen. In dit verband heeft eiser terecht gewezen op zijn verklaringen over problemen van zijn (vervolgde) familieleden, de door hem gelezen boeken over Gülen en het abonnement van zijn vader op [naam 1] . Als eiser hierover was doorgevraagd zou hieruit meer kennis over de Gülen-beweging hebben kunnen blijken dan nu in het nader gehoor naar voren is gekomen, waaruit dan wellicht een indicatie voor de negatieve aandacht voor eiser van de Turkse autoriteiten had kunnen worden afgeleid. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit onderdeel van het besluit niet zorgvuldig heeft onderzocht en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
6. Eiser voert voorts aan dat verweerder hem in het bestreden besluit ten onrechte tegenwerpt dat hij niet zeker weet wat tot de verdenking bij de autoriteiten heeft geleid, terwijl tegelijkertijd uit het gehele asielrelaas van eiser blijkt dat zijn vrees grotendeels is gestoeld op de kritische uitingen die hij met betrekking tot de Turkse autoriteiten heeft gedaan. Eiser wijst erop dat het zijn kritische uitlatingen op het regeringsbeleid kunnen zijn geweest, maar ook zijn familiebanden of het onderzoek naar en de arrestatie van de heer [naam 2] .
6.1
In verband met deze beroepsgrond overweegt de rechtbank allereerst dat eiser in beroep een uittreksel uit het Turkse bevolkingsregister overgelegd. Ter zitting is, na een toelichting hierop van eiser en verweerder, vastgesteld dat hieruit blijkt dat het familielid waarover eiser heeft verklaard dat die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen inderdaad zijn neef is. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat aan deze neef in 2017 een verblijfsvergunning asiel is toegekend in verband met diens vrees voor de Turkse autoriteiten vanwege betrokkenheid bij de Gülen-beweging. Hoewel verweerder kan worden gevolgd dat hieruit niet automatisch volgt dat eiser eveneens in de negatieve aandacht staat van de Turkse autoriteiten, is de rechtbank van oordeel dat het wel de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn familie op dit punt onderbouwt. Hierin kan een (verdere) indicatie worden gezien voor de juistheid van eisers vermoeden dat hij vanwege (vermeende) sympathie voor de Gülen-beweging in de negatieve aandacht is komen te staan van de autoriteiten.
6.2
Ten aanzien van de heer [naam 2] stelt de rechtbank vast dat eiser een tenlastelegging heeft overgelegd die verweerder als authentiek aanmerkt. In de beroepschriften en ter zitting heeft eiser met nadruk gewezen op het feitencomplex dat aan de tenlastelegging ten grondslag ligt. Zo heeft hij toegelicht dat de heer [naam 2] dezelfde rang en profiel als eiser had en dat eiser in de tenlastelegging 22 keer wordt genoemd. Daarvan is 13 keer nadrukkelijk vermeld dat hij, gelijk de heer [naam 2] , gebeld is vanaf een bepaald telefoonnummer. Onder andere dit feit leidde bij de heer [naam 2] tot de beschuldiging van Gülenisme. Eiser heeft eveneens gewezen op twaalf krantenartikelen die hij eerder over heeft gelegd over militairen die gearresteerd zijn naar aanleiding van Gülen-sympathieën nadat zij zijn gebeld vanaf bepaalde telefoonnummers.
Gelet op de inhoud van de tenlastelegging in samenhang bezien met de inhoud van de krantenartikelen, is de rechtbank van oordeel dat de enkele motivering van verweerder dat eiser in de dagvaarding niet expliciet als verdachte of sympathisant is benoemd, en dat de heer [naam 2] heeft verklaard dat hij niets weet over eisers banden met de Gülen-beweging, onvoldoende is om niet aan te nemen dat eiser niet eveneens onderwerp van onderzoek door de Turkse autoriteiten is (geweest) en wordt verdacht van Gülen-sympathieën. De motivering in het bestreden besluit kan op dit punt de conclusie van verweerder niet dragen.
7. Gelet op wat is overwogen en geoordeeld in de rechtsoverwegingen 5 en 6 concludeert de rechtbank dat verweerder niet deugdelijk heeft onderzocht en gemotiveerd dat eisers verklaringen ten aanzien van het element “Gülen-sympathisant” ongeloofwaardig zijn.
Problemen met de Turkse autoriteiten
8. Ten aanzien van de problemen met de Turkse autoriteiten heeft eiser verklaard dat hem een uitreisverbod is opgelegd. Dit bleek toen eiser probeerde een paspoort te krijgen, maar dit hem werd geweigerd. In beroep heeft eiser ter onderbouwing bankafschriften overgelegd waarop een bedrag is teruggestort ter grootte van legeskosten voor een paspoort.
8.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Turkse autoriteiten hem in verband brengen met de Gülen-beweging en dat het daarom niet aannemelijk is dat hem een uitreisverbod is opgelegd. Nog daargelaten dat het bankafschrift niet vertaald is, en dat niet blijkt dat het een terugstorting aan eiser betreft voor de weigering van de afgifte van een paspoort.
8.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ter zitting, met behulp van de tolk, voldoende toegelicht dat het bankafschrift een terugstorting weergeeft van de Turkse centrale bank naar de rekening van zijn echtgenote. Ook heeft hij met een uitdraai van internet aangetoond dat het bedrag correspondeert met de kosten van de leges voor een paspoort. Voorts heeft deze storting plaatsgevonden in de periode waarover eiser heeft verklaard. Deze omstandigheden bezien in samenhang met het hierboven gegeven oordeel over het element “Gülen-sympathisant”, maakt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan hem door de Turkse autoriteiten een uitreisverbod is opgelegd. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens de door eiser ingebrachte artikelen, en de algemeen bekende informatie uit het Algemeen ambtsbericht Turkije van maart 2021. In dit Ambtsbericht is vermeld dat “
de Turkse autoriteiten in de nasleep van de mislukte staatsgreeppoging in juli 2016 234.419 paspoorten van Gülenverdachten ongeldig heeft verklaard. (..) Een persoon hoeft niet per se te zijn aangeklaagd of veroordeeld alvorens zijn of haar paspoort ongeldig kan worden verklaard. Zo komt het voor dat bij kritische journalisten en medici (zie paragraaf 3.3), (vermeende) Gülenisten (zie vorige alinea en paragraaf 4.3) en oppositiepolitici (zie subparagraaf 5.3.2), waartegen een juridisch onderzoek of rechtszaak loopt, het paspoort ongeldig wordt verklaard. Ook is bekend dat de Turkse autoriteiten bij familieleden van (vermeende) Gülenisten het paspoort ongeldig verklaren (zie paragraaf 4.7).”
9. Voorts heeft eiser verklaard dat er politie-invallen zijn geweest in zijn huis en dat van zijn schoonouders om hem aan te houden. Ter onderbouwing van zijn aanhouding heeft hij een screenshot van een pop-up in Uyap overgelegd, waarin wordt gemeld dat er een aanhoudingsbevel is afgegeven, en arrestatiebevel. Eiser stelt dat het documentenonderzoek ten aanzien van het arrestatiebevel dusdanig summier en algemeen is, dat niet inzichtelijk is hoe en waarom Bureau Documenten tot de conclusie is gekomen dat het arrestatiebevel niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Eiser meent dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 februari 2020 [3] . Omdat verweerders standpunt over de betrouwbaarheid van de Uyap melding mede doet steunen op deze bevindingen over het arrestatiebevel, meent eiser dat deze standpunten niet in stand blijven.
9.1
In bovenvermelde uitspraak van de Afdeling is het volgende overwogen. Bureau Documenten is een onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid en functioneert daarom onder de verantwoordelijkheid van verweerder. Verweerder mag er in beginsel van uitgaan dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat echter onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb [4] meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. In die situaties kan hij niet volstaan met een verwijzing naar de conclusies van de verklaring van onderzoek. Evenmin kan hij volstaan met het ter controle aanbieden van de onderliggende stukken aan de rechtbank. De vergewisplicht rust immers op verweerder en niet op de rechter.
9.2
De rechtbank stelt vast dat Bureau Documenten het arrestatiebevel van 7 maart 2019 heeft onderzocht en daarover heeft verklaard dat onregelmatigheden zijn aangetroffen met betrekking tot de opmaak en afgifte van het document. Op grond daarvan heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij geen nadere vragen heeft gesteld aan Bureau Documenten over de bevindingen en conclusies van het onderzoek van het arrestatiebevel.
9.3
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat de motivering in de rapportage van het Bureau Documenten dermate summier is dat niet inzichtelijk is hoe de conclusie tot stand is gekomen. De enkele opmerking dat er onregelmatigheden met betrekking tot de opmaak en afgifte zijn aangetroffen acht de rechtbank onvoldoende. Hieruit blijkt immers niet waarop die onregelmatigheden zien. Verweerder had daarover, ter voldoening aan zijn vergewisplicht, een nadere toelichting behoren te vragen aan Bureau Documenten alvorens zelf te kunnen vaststellen dat de conclusies van Bureau Documenten over het arrestatiebevel worden gedragen door de onderzoeksbevindingen. De verwijzing van verweerder ter zitting naar de vakbijlage/fact sheet van Bureau Documenten waarin de algemene werkwijze van Bureau Documenten wordt toegelicht, kan niet leiden tot een ander oordeel. Het geeft geen inzicht in de conclusies van Bureau Documenten over dit specifieke arrestatiebevel. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder ten aanzien van het onderzoek naar het door eiser overgelegde arrestatiebevel niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Dit heeft ook tot gevolg dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het door eiser overgelegde arrestatiebevel afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
10. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij is ontslagen uit het leger. Ter onderbouwing heeft hij een ontslagbrief overgelegd van 3 september 2019.
10.1
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de ontslagbrief niet blijkt wat de ontslagreden voor eiser is geweest en dat eiser daarmee niet zijn relaas kan onderbouwen dat hij wordt verdacht van Gülen-sympathieën. Dit te meer nu eiser stelt tot zijn vertrek te zijn ondergedoken en niet langer op zijn werk te zijn verschenen. De reden van ontslag kan dus ook zijn gelegen in het feit dat eiser zonder afbericht langere tijd niet op zijn werk is verschenen. Anderzijds moet worden gesteld dat deze omstandigheid ook geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers relaas, omdat het niet verschijnen op het werk evenzogoed te maken kan hebben met eisers vrees voor vervolging of onmenselijke behandeling door de Turkse autoriteiten.
Eindoordeel
11. Gelet op alles wat hierboven is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerders conclusies over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn vrees voor de Turkse autoriteiten vanwege vermeend sympathiseren met de Gülen-beweging en de daaruit voortgevloeide problemen, niet gedragen worden door een toereikend onderzoek en een toereikende motivering. Daaruit vloeit voort dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers asielaanvraag kennelijk ongegrond is. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege schending van artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder de mogelijkheid dient te hebben om eiser aanvullend op zijn asielaanvraag te horen en eiser de mogelijkheid moet worden geboden een contra-expertise in te stellen op het moment dat verweerder aan eiser te kennen geeft dat verweerder zich bij Bureau Documenten heeft vergewist van de juistheid van de conclusies van Bureau Documenten over het onderzochte arrestatiebevel. Als eiser van die mogelijkheid gebruik gaat maken en aannemelijk maakt dat een contra-expertise zodanig veel tijd in beslag gaat nemen dat de gestelde beslistermijn van twaalf weken daardoor zal worden overschreden, dient eiser hierover in overleg te treden met verweerder zodat zij in gezamenlijkheid een nieuwe beslistermijn overeen kunnen komen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid vandrs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, Vw.
2.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
4.De Algemene wet bestuursrecht