Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Eritrese nationaliteit.
2. Op 18 januari 2019 heeft eiseres een asielaanvraag in Nederland ingediend. Hieraan heeft zij het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is legaal naar Nederland gereisd om haar zoon te bezoeken die hier al [X] jaar woont. Tijdens het verblijf van eiseres in Nederland is haar dochter in Eritrea gearresteerd wegens het aanhangen van het Pinkstergeloof. Ook is het huis van eiseres dichtgetimmerd en heeft zij vernomen dat de Eritrese autoriteiten naar haar op zoek zijn.In het verleden heeft eiseres verschillende malen in de gevangenis vastgezeten. Bij haar vrijlating in 2016 heeft eiseres de waarschuwing gekregen dat ze bij de volgende aanhouding niet meer vrij zou komen.
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
De arrestatie van de dochter van eiseres wegens het aanhangen van de Pinksterreligie.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit onder verwijzing naar het voornemen op het standpunt gesteld dat de hierboven genoemde relevante elementen geloofwaardig worden geacht. Dit is volgens verweerder echter op zichzelf onvoldoende grond om tot vluchtelingschap te concluderen. De geloofwaardig gevonden gebeurtenissen leiden niet tot gegronde vrees voor vervolging. Eiseres kan daarom niet worden aangemerkt als vluchteling op grond van het Vluchtelingenverdrag.Eiseres komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.Daarnaast stelt verweerder dat eiseres niet heeft kunnen aantonen dat zij een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Eritrea. Hiertoe verwijst verweerder naar hetgeen onder vluchtelingschap is overwogen. Eiseres komt daarom ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Nu eiseres bovendien niet zo snel mogelijk na binnenkomst in Nederland haar asielwens kenbaar heeft gemaakt, maar bijna een maand nadat haar dochter in Eritrea is opgepakt, heeft verweerder haar aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, aanhef en onder h, van de Vw.
5. Eiseres voert allereerst aan dat verweerder enerzijds de gebeurtenis waaraan zij haar vrees ontleent - te weten de arrestatie van haar dochter - geloofwaardig acht, terwijl hij anderzijds die vrees zelf niet aannemelijk vindt. Dat is volgens eiseres innerlijk tegenstrijdig en zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. Eiseres stelt verder dat verweerder zonder enige onderbouwing stelt dat het volledige dossier bij de besluitvorming is betrokken. Uit de verklaringen van eiseres blijkt immers dat zij in het verleden al herhaaldelijk in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond en de arrestatie van de dochter van eiseres plaatsvond terwijl eiseres al in Nederland was. Verweerder verzuimt echter de verschillende aspecten van het relaas in onderlinge samenhang te beoordelen. Eiseres stelt verder dat verweerder miskent dat het aanvragen van asiel door de Eritrese autoriteiten wordt aangemerkt als een anti-regeringspolitieke activiteit, als gevolg waarvan zij bij terugkeer problemen zal ondervinden. Hiervoor verwijst eiseres naar het Algemeen Ambtsbericht inzake Eritrea van november 2020.
6. Ter zitting heeft eiseres nog verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 maart 2021.Eiseres is in haar land van herkomst eerder geconfronteerd met schendingen van artikel 3 van het EVRM.Het ligt daarom, gelet op artikel 31, vijfde lid, van de Vw, op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres bij terugkeer geen risico loopt op ernstige schade.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres geen problemen heeft ondervonden die te herleiden zijn tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eiseres zelf geen lid is van de Pinkstergemeente maar Koptisch orthodox en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de associatie met haar dochter leidt tot een gegronde vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging. Eiseres heeft zelf ook geen deel genomen aan in Eritrea verboden bijeenkomsten. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komen voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
8. Volgens verweerders beleidwordt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan de Eritrese vreemdeling verleend die Eritrea op legale wijze heeft verlaten en individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die aannemelijk maken dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan ernstige schade. De enkele omstandigheid dat een legaal uitgereisde vreemdeling buiten Eritrea heeft verbleven is onvoldoende aanwijzing dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan ernstige schade.
9. Niet in geschil is dat eiseres Eritrea legaal is uitgereisd. In geschil is of de individuele omstandigheden die naar voren zijn gebracht aannemelijk maken dat eiseres bij terugkeer wordt blootgesteld aan ernstige schade.
10. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard geloofwaardig te vinden dat eiseres, zoals zij heeft verklaard, in 1999, 2010 en 2015/2016 in Eritrea is gearresteerd en (telkens) enkele maanden tot een half jaar gedetineerd is geweest, wegens respectievelijk het onderduiken van haar echtgenoot, het verhuren van een kamer in haar woning aan een lid van de Pinkstergemeente en de vlucht van haar zoon uit Eritrea om zijn dienstplicht te ontduiken. Verweerder acht desgevraagd ook geloofwaardig dat de woning van eiseres na de arrestatie van haar dochter in 2020 is dichtgetimmerd.
11. Op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Vw, is het feit dat eiseres in het verleden reeds is blootgesteld aan ernstige schade, een duidelijke aanwijzing dat de vrees van eiseres voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
12. Tegen de achtergrond van deze bepaling heeft verweerder in de eerste plaats onvoldoende onderzocht of eiseres in Eritrea reeds blootgesteld is geweest aan ernstige schade. Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over de arrestaties en detenties in het verleden, hoewel hij die geloofwaardig acht, voor kennisgeving aangenomen en nagelaten te onderzoeken, bijvoorbeeld door (door) te vragen naar de omstandigheden waaraan zij is blootgesteld, of eiseres daarbij een behandeling heeft ondergaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Daartoe was alle aanleiding, nu in verschillende ambtsberichten die in de loop der jaren over Eritrea zijn verschenende leefomstandigheden in de gevangenissen consequent worden omschreven als ‘hard en levensbedreigend’. Daarbij komt dat in het Algemeen Ambtsbericht over Eritrea van 2020 is opgenomen dat vrouwen in detentie worden vastgehouden in overvolle en onhygiënische cellen, waar zij worden blootgesteld aan verschillende vormen van misbruik.Het bestreden besluit kent daarom een zorgvuldigheidsgebrek.
13. In het verlengde hiervan heeft verweerder de arrestatie van de dochter van eiseres ten onrechte beschouwd als een geïsoleerd incident, met dien verstande dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres geen enkele betekenis heeft toegekend aan het feit dat eiseres in het verleden, tot drie keer toe, in de negatieve belangstelling van de Eritrese autoriteiten heeft gestaan en met de gevolgen daarvan is geconfronteerd. Niet valt in te zien dat verweerder bij het bestreden besluit, zonder deze eerdere negatieve ervaringen van eiseres in Eritrea in de beoordeling te betrekken, tot de conclusie kon komen dat haar bij terugkeer geen behandeling wacht die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Bovendien heeft verweerder miskend dat aan de legale uitreis van eiseres uit Eritrea in dit verband niet het gewicht toekomt dat verweerder daaraan hecht, nu het incident waarop eiseres haar vrees (mede) baseert zich pas na haar vertrek uit Eritrea heeft voorgedaan. Het oordeel van verweerder dat eiseres geen individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die aannemelijk maken dat zij bij terugkeer wordt blootgesteld aan ernstige schade, is daarom gebrekkig gemotiveerd.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Wat eiseres verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).