ECLI:NL:RBDHA:2021:4948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
C/09/609356 / FA RK 21-1963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 22 maart 2021 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 april 2021 werd betrokkene in de gelegenheid gesteld om een zelfbindingsverklaring op te stellen, die op 14 april 2021 werd ingediend. Deze verklaring, ondertekend door betrokkene, de zorgverantwoordelijke en de geneesheer-directeur, gaf aan dat betrokkene bereid was om vrijwillige zorg te ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, waardoor niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden voor een zorgmachtiging zoals gesteld in artikel 3:3 van de Wvggz. De rechtbank heeft de standpunten van betrokkene en zijn behandelaren gehoord, die allen aangaven dat betrokkene stabiel genoeg is om naar huis te gaan en dat hij bereid is om mee te werken aan ambulante behandeling. De rechtbank concludeert dat de zelfbindingsverklaring voldoende waarborg biedt voor de noodzakelijke zorg en dat een zorgmachtiging niet meer nodig is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging afgewezen, met de overweging dat de autonomie van betrokkene zoveel mogelijk moet worden bevorderd. De beschikking is gegeven door mr. E.C.M. Bouman, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 april 2021. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/609356 / FA RK 21-1963
Datum beschikking: 22 april 2021

Afwijzing machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[de man]

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de accommodatie [verblijfplaats]
advocaat: mr. J.I. Echteld te Gouda.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 22 maart 2021, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een op 25 maart 2021 ondertekende medische verklaring van [psychiater 1] die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij zijn behandeling
betrokken was;
- een zorgkaart;
- een zorgplan van 10 maart 2021;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 13 maart 2021;
- een uittreksel uit de justitiële documentatie;
- een afschrift van de politiemutaties.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Ter zitting is de behandeling van het verzoek aangehouden, teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen een zelfbindingsverklaring op te stellen. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
De rechtbank heeft vervolgens op 19 april 2021 de volgende stukken ontvangen:
- een zelfbindingsverklaring van 14 april 2021;
- een aangepast zorgplan van 16 april 2021;
- een verklaring als bedoeld in artikel 4:1 lid 7 Wvggz, van [psychiater 2] van
16 april 2021, waaruit blijkt dat betrokkene ten tijde van het opstellen van
de zelfbindingsverklaring tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat
was.
De mondelinge behandeling van het verzoek is voortgezet op 22 april 2021.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- betrokkene;
- de advocaat;
- de [psychiater 3]
- de [geneesheer-directeur]
- de [arts-assistenten] in bijzijn van betrokkene.
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht door de officier van justitie, is de officier van justitie niet ter zitting gehoord.

Standpunten ter zitting

Betrokkene heeft naar voren gebracht dat het nu weer redelijk met hem gaat. Hij is stabiel genoeg en klaar om weer naar huis te kunnen gaan. Door het gebruik van de medicijnen zijn met name de gedachten dat hij het leven niet meer ziet zitten, naar de achtergrond verdreven. Samen met de behandelaren heeft betrokkene gewerkt aan een zelfbindingsverklaring. Hij vindt het een prima verklaring en hij staat er achter dat hem goede zorg kan worden gegeven wanneer dat nodig is.
De psychiater heeft naar voren gebracht dat het nu goed gaat met betrokkene. Hij zal door Fivoor ambulant behandeld worden wanneer hij met ontslag gaat. Het zorgplan is daarop aangepast, maar in essentie is het plan hetzelfde als dat van 10 maart 2021.
De [arts-assistent] heeft naar voren gebracht dat sinds de opname veel stappen in de juiste richting zijn gezet. De samenwerking is goed en het gaat veel beter met betrokkene. Er is inmiddels een plan gemaakt om hem zeer binnenkort met ontslag te kunnen laten gaan en ambulant door te behandelen. Dat wil betrokkene zelf ook.
De geneesheer-directeur heeft naar voren gebracht dat betrokkene hard gewerkt heeft aan de zelfbindingsverklaring, in een periode dat het heel goed met hem ging. Betrokkene is bereid mee te werken aan ambulante behandeling door Fivoor. Er is veel vertrouwen dat betrokkene in het vrijwillig kader behandeld kan worden. In de zelfbindingsverklaring is drie maanden aangegeven als de maximale duur dat verplichte zorg kan worden verleend. Dat geldt alleen als betrokkene opnieuw zou moeten worden opgenomen en staat los van de aangevraagde zorgmachtiging voor een periode van zes maanden. Omdat er geen twijfels zijn omtrent de vrijwillige behandeling van betrokkene kan volgens de geneesheer-directeur thans worden volstaan met de zelfbindingsverklaring en is een zorgmachtiging niet meer nodig. Dit acht zij geheel in lijn met de doelstelling van de Wvggz om de autonomie van de patiënt zoveel mogelijk te bevorderen. Als zich door omstandigheden toch opnieuw een noodsituatie zou voordoen, zal een nieuwe beoordeling plaatsvinden met een nieuwe medische verklaring.
De advocaat complimenteert haar client met het opstellen van de zelfbindingsverklaring. Dat doet recht aan hem. Ook heeft zij respect voor de behandelaren. De advocaat bepleit primair afwijzing van het verzoek en heeft daartoe aangevoerd dat er geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is. Wanneer een noodsituatie ontstaat kan immers een nieuwe procedure opgestart worden waarop de rechtbank binnen drie dagen dient te beslissen, rekening houdend met de zelfbindingsverklaring. Als het verzoek zou worden toegewezen zou verplichte zorg voor ten hoogste drie maanden mogelijk moeten zijn, in overeenstemming met de zelfbindingsverklaring.

Beoordeling

Op 1 maart 2021 is door de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend met een geldigheidsduur tot en met 22 maart 2021.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen en persoonlijkheidsstoornissen.
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- levensgevaar;
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige psychische schade;
- ernstige materiële schade;
- ernstige financiële schade;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Om het ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren en de geestelijke gezondheid van betrokkene zodanig te herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, heeft betrokkene zorg nodig. Betrokkene heeft daartoe samen met zijn behandelaren een zelfbindingsverklaring opgesteld die is ondertekend door betrokkene, de zorgverantwoordelijke en de geneesheer-directeur. In deze zelfbindingsverklaring heeft betrokkene aangegeven dat hij het belangrijk vindt dat hij regelmatig zorg van een ambulant team ontvangt, 1 à 2 maal per week een hulpverlener spreekt, medicatie blijft gebruiken en meewerkt aan bloedcontroles. Ook staat in de zelfbindingsverklaring zeer gedetailleerd omschreven wanneer en in welke vorm volgens betrokkene verplichte zorg noodzakelijk is en welke aandachtspunten de hulpverleners bij zijn behandeling in acht moeten nemen.
Uit de zelfbindingsverklaring blijkt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate dat er nu mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn. Dit heeft tot gevolg dat niet meer wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3:3 van de Wvggz. Daarom dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. Bouman, rechter, bijgestaan door
F.A.M. Vreeswijk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 april 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 mei 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.