ECLI:NL:RBDHA:2021:4948
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 22 maart 2021 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 april 2021 werd betrokkene in de gelegenheid gesteld om een zelfbindingsverklaring op te stellen, die op 14 april 2021 werd ingediend. Deze verklaring, ondertekend door betrokkene, de zorgverantwoordelijke en de geneesheer-directeur, gaf aan dat betrokkene bereid was om vrijwillige zorg te ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, waardoor niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden voor een zorgmachtiging zoals gesteld in artikel 3:3 van de Wvggz. De rechtbank heeft de standpunten van betrokkene en zijn behandelaren gehoord, die allen aangaven dat betrokkene stabiel genoeg is om naar huis te gaan en dat hij bereid is om mee te werken aan ambulante behandeling. De rechtbank concludeert dat de zelfbindingsverklaring voldoende waarborg biedt voor de noodzakelijke zorg en dat een zorgmachtiging niet meer nodig is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging afgewezen, met de overweging dat de autonomie van betrokkene zoveel mogelijk moet worden bevorderd. De beschikking is gegeven door mr. E.C.M. Bouman, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 april 2021. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.