Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank moet echter ambtshalve toezien op de naleving van bepalingen van openbare orde. Daarbij gaat het onder meer om de vraag of tijdig bezwaar is gemaakt. Die verplichting heeft de rechtbank ook als het bestuursorgaan aan een overschrijding van de bezwaartermijn geen consequenties heeft verbonden en de eisende partij dit in beroep niet aan de orde stelt. Dit volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alsmede uit de vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters.
29 augustus 2019. Het bezwaarschrift is pas op 19 december 2019 opgesteld door de gemachtigde van eiser en is op 21 januari 2020 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus, gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, niet tijdig ingediend.
Blijkens de overwegingen van het bestreden besluit heeft verweerder de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar geacht vanwege het feit dat het primaire besluit ten onrechte niet is verstuurd naar de gemachtigde, die de bewindvoerder van eiser is. Volgens verweerder kan het te laat instellen van het bezwaar daarom niet aan gemachtigde worden tegengeworpen.
22 oktober 2019 en geëindigd op 2 december 2019. Vast staat dat de gemachtigde het bezwaarschrift niet eerder dan op 19 december 2019 heeft ingediend. Op die datum was de termijn van zes weken om (alsnog) bezwaar te maken hoe dan ook verstreken. Verweerder heeft in antwoord op een vraag van de rechtbank verklaard dat het bezwaar bij nader inzien ten onrechte ontvankelijk is geacht nu het pas is ingediend na het verstrijken van de bezwaartermijn. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden waaruit zou kunnen afgeleid dat die termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden;