ECLI:NL:RBDHA:2021:4917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
NL21.5986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben, zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet heeft kunnen aantonen. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet in staat is geweest om zijn identiteit en nationaliteit met officiële documenten te onderbouwen. De eiser heeft verschillende geboortedata opgegeven en heeft in eerdere asielaanvragen in andere Europese landen andere gegevens verstrekt. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van de eiser over het ontvangen van militaire oproepen niet overeenkomen met informatie uit openbare bronnen, waardoor de gestelde herkomst en nationaliteit ongeloofwaardig worden geacht. De rechtbank wijst erop dat het aan de eiser is om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel en dat het terugkeerbesluit van de verweerder terecht is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5986

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , alias [alias] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Wierink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

ProcesverloopBij besluit van 14 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.5987, plaatsgevonden op 6 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. I.J.M. Oomen, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is A. Mohammedali verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt dat hij de Eritrese nationaliteit heeft. Hij heeft verschillende namen en geboortedata opgegeven. In Nederland heeft hij verklaard [eiser] te heten en te zijn geboren op [geboortedag 1] 2000. Uit Eurodac is gebleken dat eiser in Italië en in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht en dat hij daar een andere geboortedatum heeft opgegeven, namelijk [geboortedag 2] 1994.
Eiser stelt te zijn gevlucht om de militaire dienst te ontwijken. Nadat hij met school was gestopt heeft hij meerdere malen een oproep voor militaire dienst ontvangen. Daarom heeft hij een asielaanvraag gedaan
2. Verweerder heeft de nationaliteit, identiteit en herkomst ongeloofwaardig geacht. Aangezien de asielmotieven alleen betekenis hebben tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling, wordt het asielrelaas van eiser niet inhoudelijk beoordeeld nu dit ongeloofwaardig wordt geacht. Verweerder stelt dat eiser hem heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden. Verder stelt verweerder dat verklaringen van eiser over het ontvangen van militaire oproepen niet overeenkomen met informatie uit openbare bronnen, waardoor de gestelde herkomst en nationaliteit ongeloofwaardig wordt geacht.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser voert, samengevat, aan dat de omstandigheid dat hij met een andere geboortedatum in Duitsland geregistreerd staat hem niet kan worden verweten. In Nederland heeft eiser namelijk consistent over zijn geboortedatum en leeftijd verklaard en ter onderbouwing een doopakte en (vertalingen van) identiteitskaarten van zijn ouders overgelegd. Ook uit de taal die hij spreekt, kan zijn nationaliteit worden afgeleid. Eiser voert verder aan dat hij wel degelijk heeft onderbouwd dat als je stopt met school je ook als minderjarige een oproep kan krijgen voor militaire dienst. Verweerder heeft de andere elementen ten onrechte niet verder getoetst, alleen omdat de oproep voor militaire dienst ongeloofwaardig is geacht. Eiser heeft ook verklaard over zijn illegale uitreis, wat een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] oplevert, maar verweerder heeft dit argument niet meegenomen in de beoordeling. Verweerder moet conform werkinstructie 2014/10 ieder element in onderlinge samenhang beoordelen. Daarnaast wordt eiser ten onrechte een vertrektermijn onthouden.
4. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Identiteit, nationaliteit en herkomst
6.1
Het is aan eiser om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit niet met officiële identificerende documenten aangetoond. De doopakte die eiser heeft overgelegd is immers niet als zodanig aan te merken. Deze akte wordt niet verstrekt door de overheid en bevat geen pasfoto. Verweerder heeft toch aanleiding gezien de overgelegde doopakte door Bureau Documenten te laten onderzoeken. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 14 december 2020 blijkt dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Eiser stelt dat hij niet van het onderzoek of de uitkomst op de hoogte is gesteld. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om aan te nemen dat eiser in zijn belangen is geschaad, aangezien hij in de zienswijze en in beroep op de inhoud van de verklaring van Bureau Documenten heeft kunnen reageren.
Eiser heeft zijn gestelde identiteit en nationaliteit ook niet aannemelijk gemaakt met het overleggen van een kopie van de identiteitskaarten van zijn ouders. Deze documenten hebben geen betrekking op de persoon van eiser, zodat eiser hiermee zijn eigen identiteit en nationaliteit niet kan onderbouwen. Nu eiser heeft verklaard in contact te staan met zijn moeder, die hem de doopakte heeft toegestuurd, heeft verweerder hem kunnen aanrekenen dat eiser geen inspanningen heeft verricht om alsnog aan identificerende documenten te komen.
6.2
Eiser heeft met zijn verklaringen zijn identiteit, nationaliteit en herkomst ook niet aannemelijk weten te maken. Eiser heeft wisselend verklaard over de registratie van zijn geboortedatum in Italië. In het eerste gehoor van 11 november 2020 heeft eiser verklaard dat de Italiaanse autoriteiten zelf een geboortedatum hebben ingevuld, in het nader gehoor van 18 november 2020 heeft eiser verklaard dat hij heeft gezegd wanneer hij werd geboren en dat dit blijkbaar verkeerd genoteerd is, maar vervolgens verklaart eiser weer dat de Italiaanse autoriteiten het zelf hebben ingevuld. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat niet valt in te zien dat, zeker aangezien eiser aanwezig was bij de registratie, zijn naam en nationaliteit wel nauwkeurig werden genoteerd, maar dat de Italiaanse autoriteiten zelf een geboortedatum zouden hebben ingevuld. Over de registratie door de Duitse autoriteiten blijft eiser ontkennen dat hij daar is geweest en dat hij daar een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft kunnen stellen dat eiser wel degelijk op de hoogte was van een asielaanvraag in Duitsland, aangezien hij de aanvraag heeft ingediend, deze is afgewezen en eiser hiertegen nog in beroep is gegaan. Hieruit blijkt dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er van uitgaan dat de registratie van de geboortedatum in een andere Europese lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is [2] . Eiser is, gezien zijn verklaringen, hierin niet geslaagd.
6.3
Eiser heeft enkele vragen over Eritrea correct beantwoord, maar dat maakt niet dat verweerder de gestelde nationaliteit alsnog geloofwaardig moet achten. Verweerder heeft hierover kunnen stellen dat enige kennis over een land niets zegt over het bezit van de nationaliteit ervan. Aangezien de taal Tigrinya die eiser spreekt, ook buiten Eritrea wordt gesproken heeft verweerder dat onvoldoende kunnen achten om de gestelde nationaliteit geloofwaardig te achten. Verweerder heeft eiser ook kunnen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over het in bezit hebben van zijn doopakte. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij zijn doopakte onderweg is kwijtgeraakt, maar eiser heeft vervolgens een akte overgelegd met als afgiftedatum 17 augustus 2000, waarvan eiser stelt dat het de originele doopakte is. Deze tegenstrijdige verklaringen doen verder afbreuk aan de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser niet in zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst hoeven volgen.
Militaire oproep
6.4
Verweerder heeft zich daarnaast niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij meerdere oproepen voor militaire dienst heeft ontvangen, dan wel de militaire dienst heeft ontdoken. Daartoe heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij de oproepen niet heeft overgelegd en dat hij zeer vaag en beperkt kan verklaren over de oproepen. Zo stelt eiser dat hij de oproepen per brief nooit heeft gezien en dat hij van zijn moeder heeft gehoord dat er een oproepbrief thuis werd bezorgd. Eiser weet niet wanneer hij deze oproepbrief heeft ontvangen en als reden hiervoor stelt hij dat de brief regelmatig werd gestuurd. Eiser verklaart de brief “vaak genoeg” te hebben ontvangen. Gezien de consequenties die de oproepen persoonlijk voor eiser zouden hebben, heeft verweerder kunnen stellen dat niet valt in te zien dat eiser deze oproepen niet zelf heeft bekeken.
Verweerder heeft tevens kunnen tegenwerpen dat uit openbare bronnen blijkt dat de dienstplicht geldt vanaf 18 jaar en dat schoolverlaters worden gerekruteerd zodra hij of zij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Verder blijkt dat de Eritrese wetgeving rekrutering van kinderen jonger dan 18 jaar voor de strijdkrachten verbiedt. Eiser stelt dat hij slechts 14 of 15 jaar oud was toen hij met school stopte en de oproepen voor militaire dienst ontving. Verweerder heeft hierover terecht gesteld dat die verklaringen niet stroken met informatie uit openbare bronnen en daarom op zichzelf niet geloofwaardig worden geacht. Daarnaast heeft verweerder van belang kunnen achten dat op grond van de opgegeven geboortedatum in Duitsland eiser op het moment van zijn gestelde vertrek ruim 20 jaar oud zou zijn geweest en dus zijn militaire opleiding al had afgerond. Dit doet afbreuk aan de verklaringen van eiser over zijn vrees voor de militaire dienstplicht. Daarbij komt dat eiser op de zitting heeft verklaard zijn land te hebben verlaten omdat hij problemen had om aan documenten te komen en hij naar Europa is gekomen voor een beter leven, maar tot zijn frustratie na vier jaren nog niets heeft bereikt.
6.5.
Ter zitting is er namens eiser nog gerefereerd aan het verslag Ongekend onrecht van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 17 december 2020. Volgens eisers gemachtigde zou het in de sleutel van de menselijke maat waarderen van de door eiser ter staving van zijn gestelde identiteit ingebrachte stukken, aanleiding moeten geven om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank wijst erop dat de juridische positie van iemand die om asiel vraagt niet vergelijkbaar is met die van een ontvanger van toeslagen die zich op basis van enkele indicatoren geconfronteerd ziet met een terugvordering. Ook de beoordelingsruimte van verweerder is anders.
6.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn nationaliteit, identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiser over het ontvangen van de oproepen voor militaire dienst ongeloofwaardig kunnen achten. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel en de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Terugkeerbesluit
6.7
Het terugkeerbesluit ziet niet op een terugkeer naar Eritrea, nu de Eritrese nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn bevonden. De stelling dat eiser bij terugkeer naar Eritrea in een situatie terechtkomt die strijdig is met artikel 3 van het EVRM mist daarom betekenis. Nu de aanvraag terecht is afgedaan als kennelijk ongegrond heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw [3] kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.
7. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen. Voor zover de gronden van het beroepschrift een herhaling zijn van gronden die
eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat
verweerder hier in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd op is ingegaan.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.E. Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2159, en van 15 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2219.
3.Vreemdelingenwet 2000.