Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op de hoek Van de Spiegelstraat – Van Speijkstraat in Den Haag staat Villa Paulowna (de villa), een rijksmonument. De voorzijde van deze grote monumentale villa is gericht naar de Van de Spiegelstraat (nummer 12). Aan de achterzijde van de villa is een aanbouw van één bouwlaag aanwezig. Voor de sloop van deze aanbouw en de bouw van een nieuwe serre is reeds een omgevingsvergunning verleend, die nog niet onherroepelijk is.
2. Het bouwplan waarvoor eiseres op 25 juni 2018 vergunning heeft aangevraagd, betreft het bouwen van een gebouw met 10 appartementen en een ondergrondse parkeergarage op de huidige locatie van de parkeerplaats van de villa en (deels) op de locatie die vrijkomt na de sloop van de aanbouw. Het appartementencomplex heeft een goothoogte van circa 12,6 meter en een bouwhoogte van 15,2 meter. De inrit van de parkeerkelder is gesitueerd aan de Van Speijkstraat. Ten behoeve van het bouwinitiatief is de kap van 9 bomen aangevraagd.
3. De aanvraag omvat de activiteiten ‘bouwen’, ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’, ‘handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’, ‘uitrit aanleggen of veranderen’ en ‘kappen’. Ten behoeve van het bouwplan heeft eiseres een ruimtelijke onderbouwing laten opstellen door LBP Sight, gedateerd 13 juni 2018.
4. Tegen het ontwerpbesluit waarin verweerder het voornemen kenbaar heeft gemaakt de omgevingsvergunning te weigeren, heeft eiseres een zienswijze ingediend. In de door eiseres ingediende zienswijze heeft verweerder geen aanleiding gezien zijn standpunt over het bouwplan te wijzigen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning dan ook geweigerd.
5. De wet- en regelgeving die de basis is voor het oordeel van de rechtbank staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Deelname omwonenden aan het geding
6. Een aantal bewoners van de Van de Spiegelstraat en de Van Speijkstraat heeft de rechtbank verzocht om gezamenlijk als derde-belanghebbenden aan het geding te mogen deelnemen.
7. De rechtbank stelt vast dat het om omwonenden gaat waarvan in elk geval een aantal in de directe nabijheid van het bouwplan woont. Ter zitting is namens de omwonenden bevestigd dat het om dezelfde omwonenden gaat die in de procedure inzake de sloopvergunning voor deze locatie door de rechtbank als belanghebbenden zijn aangemerkt. De rechtbank merkt deze omwonenden aan als belanghebbenden en laat hen als derde-partijen toe in deze procedure. In het midden kan blijven of alle omwonenden een zienswijze tegen het ontwerpbesluit hebben ingediend, omdat vast staat dat de omwonenden het eens waren met het ontwerpbesluit. Voor zover zij geen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit hebben ingediend, kan hen dit redelijkerwijs niet worden verweten.
8. Op 11 februari 2021 hebben de omwonenden een schriftelijke reactie op het beroepschrift ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding deze reactie wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de omwonenden buiten hun schuld pas kort voor de zitting van deze beroepsprocedure op de hoogte zijn gekomen, dat de schriftelijke reactie een beperkte omvang heeft en dat partijen ter zitting de gelegenheid hebben gekregen deze reactie door te nemen en daarop vervolgens afdoende hebben kunnen reageren.
Verklaring van geen bedenkingen (vvgb)
9. Eiseres stelt dat onduidelijk is of de gemeenteraad voor het bouwplan een vvgb heeft afgegeven of heeft geweigerd. Volgens eiseres kon de gevraagde omgevingsvergunning niet worden geweigerd, nu de vereiste (weigering van een) vvgb ontbreekt.
10. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat verweerder ook gehouden is een vvgb aan de gemeenteraad te vragen indien hij voornemens is de gevraagde omgevingsvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan te weigeren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:921). 11. Naar het oordeel van de rechtbank betoogt eiseres terecht dat het bestreden besluit niet duidelijk maakt of de gemeenteraad voor het bouwplan een vvgb heeft afgegeven of geweigerd. In het bestreden besluit is hierover opgenomen dat een vvgb voor deze aanvraag vereist is, maar dat uit de behandeling van het bouwplan in de Commissie Ruimte op 21 november 2018 is gebleken dat de raadsleden instemmen met het voornemen van verweerder om de omgevingsvergunning te weigeren en dat daarom geen vvgb zal worden afgegeven.
12. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het bouwplan valt binnen de categorieën van gevallen die zijn aangewezen op grond van artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht. Dit zijn gevallen waarbij verweerder geen vvgb aan de gemeenteraad hoeft te vragen.
13. Aangezien verweerder deze motivering niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is het bestreden besluit in zoverre gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek in het bestreden besluit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertoe wordt overwogen dat de raad van de gemeente Den Haag bij besluit van 26 november 2015 categorieën van gevallen heeft aangewezen waarin een vvgb niet vereist is. Tot deze gevallen behoren onder meer de realisering van woningen/woongebouwen, ongeacht de maatvoering, tot een maximum van 250 woningen. In het onderhavige geval gaat het om een bouwplan waarbij 10 appartementen worden gerealiseerd. Dit betekent dat in dit geval geen vggb van de gemeenteraad was vereist en dat verweerder zelf diende te beoordelen of het bouwplan al dan niet strijd opleverde met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat uit de toelichting op het raadsbesluit van 26 november 2015 volgt dat in dit geval toch een vvgb aan de raad gevraagd had moeten worden. In deze toelichting wordt vermeld dat het vereiste van een specifieke vvgb geldt voor plannen die ruimtelijk ingrijpend zijn, waarbij sprake is van een aanzienlijke afwijkende bouwhoogte of die zijn gesitueerd in of aan de rand van beschermde stads- of dorpsgezichten of van beschermde natuurgebieden. Hoewel aan eiseres kan worden toegegeven dat deze passage in de toelichting op gespannen voet lijkt te staan met de tekst van het raadsbesluit, is de tekst van het raadsbesluit duidelijk. Aan deze passage in de toelichting bij het raadsbesluit kan dan ook niet de betekenis worden toegekend die eiseres daaraan toegekend zou willen zien.
14. Volgens verweerder voldoet het bouwplan aan de eisen die de bouwverordening daaraan stelt. Ook voldoet het aan de redelijke eisen van welstand. Daarbij heeft verweerder het op 24 oktober 2018 uitgebrachte positieve advies van de Welstands- en Monumentencommissie overgenomen. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ echter geweigerd, omdat sprake is van strijd met het geldende bestemmingsplan en omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012.
Activiteit ‘handelen in strijd met het bestemmingsplan’
15. De rechtbank stelt vast dat ter plaatse van het bouwplan onder meer het bestemmingsplan “Zeeheldenkwartier” (het bestemmingsplan) van toepassing is. Op deze plek geldt de bestemming “kantoor”. Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt ook vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan vanwege het bouwen buiten het toegestane bouwvlak en vanwege het overschrijden van de toegestane bouwhoogte met circa negen meter daar waar wel binnen het bouwvlak gebouwd wordt. Daarnaast is het gebruik van de gronden voor woningen niet toegestaan.
16. Voor zover hier van belang, bevat het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) om het bouwplan mogelijk te maken. Ook kan geen gebruik worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, aangezien het bouwplan niet voldoet aan de categorieën zoals opgenomen in artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent dat de gevraagde omgevingsvergunning niet kan worden verleend, tenzij toepassing kan worden gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo.
17. Verweerder is niet bereid om van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik te maken omdat het bouwplan volgens verweerder strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft zich hiertoe op het standpunt gesteld dat de meerwaarde die het bouwplan voor de stad heeft, de gevolgen voor de naastgelegen monumentale villa niet rechtvaardigt. De vrije ruimte tussen de villa en het bouwplan is volgens verweerder onvoldoende om de solitaire ligging van de villa in de toekomstige situatie nog te ervaren. De situering van het bouwplan en de oppervlakte van het bouwwerk zorgen er volgens verweerder bovendien voor dat er te weinig ruimte voor vergroening resteert. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat de vrije ligging van de villa moet worden beschouwd als een beeldbepalende stedenbouwkundige waarde van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht “Zeeheldenkwartier” en dat de beperking van die vrije ligging een aantasting van die waarde en het bestaande karakter van de omgeving vormt.
18. Eiseres bestrijdt dat het bouwplan strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Zij wijst erop dat het bouwplan volgens de Welstands- en Monumentencommissie de beeldbepalende stedenbouwkundige waarde van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht niet aantast. Volgens eiseres is verweerder onvoldoende gemotiveerd van dit advies afgeweken.
19. Vaststaat dat de locatie van het bouwplan in het beschermd stadsgezicht “Zeeheldenkwartier” ligt. Verweerder heeft het bouwplan voorgelegd aan de Welstands- en Monumentencommissie die hierover heeft geadviseerd. Het advies van 24 oktober 2018 luidt onder meer dat de vrij-liggende setting van de villa voldoende is geborgd. Verweerder heeft dat advies blijkens het bestreden advies overgenomen waar het gaat om de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen met gevolgen voor beschermde monumenten’. Waar het gaat om de activiteit ‘handelen in strijd met het bestemmingsplan’ is verweerder echter van het advies afgeweken. Daarbij is verweerder afgegaan op een ongedateerd advies van de afdeling Stedenbouw en Planologie van de gemeente. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd te kennen gegeven dat er geen afzonderlijk advies van deze afdeling bestaat, maar dat het integraal als motivering in het bestreden besluit is overgenomen. Uit dit advies, zoals weergegeven in het bestreden besluit, komt naar voren dat de overblijvende ruimte tussen de villa en het nieuwe gebouw onvoldoende omvang heeft om de solitaire ligging van het pand in de toekomstige situatie nog te kunnen ervaren. Daarnaast blijft er volgens dit advies door het grote bebouwde oppervlak te weinig ruimte beschikbaar om een bijdrage te leveren aan vergroening in dit deel van het Zeeheldenkwartier.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de afwijking van het advies van de Welstands- en Monumentencommissie onvoldoende gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de solitaire ligging van de villa nadrukkelijk is meegenomen in het advies van de Welstands- en Monumentencommissie. Hoewel verweerder niet gebonden is aan een dergelijk advies, blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende waarom het advies in dit geval niet is gevolgd. Dit klemt te meer nu ditzelfde advies blijkens het bestreden besluit wel is overgenomen waar het gaat om de welstandsbeoordeling in het kader van de activiteit ‘bouwen’ en bij het beoordelen van de activiteit ‘handelen met gevolgen voor beschermde monumenten’. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt met name niet in te zien dat de resterende ruimte tussen het bouwplan en de villa aanvaardbaar is geacht waar het gaat om het monumentale belang van de villa – waarbij de vrije ligging wordt gezien als één van de te beschermen monumentale waarden – maar dat deze onaanvaardbaar is bevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom in het bestreden besluit is aangesloten bij het advies van de afdeling Stedenbouw en Planologie. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het volgens de Welstandsnota 2017 tot de adviestaak van de Welstands- en Monumentencommissie behoort om ook de stedenbouwkundige waarden van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht bij haar beoordeling te betrekken.
21. Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van eiseres dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een draagkrachtige motivering.
Activiteiten ‘handelen met gevolgen voor beschermde monumenten’, ‘uitrit aanleggen of veranderen’ en ‘kappen’
22. Eiseres betoogt verder dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot gedeeltelijke vergunningverlening als bedoeld in artikel 2.21 van de Wabo voor de activiteiten ‘handelen met gevolgen voor beschermde monumenten’, ‘uitrit aanleggen of veranderen’ en ‘kappen’. Eiseres heeft hierom in haar zienswijze verzocht.
23. Verweerder heeft het verzoek tot gedeeltelijke vergunningverlening afgewezen, omdat eiseres op het aanvraagformulier voor de omgevingsvergunning heeft aangekruist dat zij van deze optie geen gebruik wenst te maken. Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van de rechtbank hangt de activiteit ‘handelen met gevolgen voor beschermde monumenten’ in dit geval onlosmakelijk samen met de bouwactiviteit, zodat deze zich reeds daarom niet voor gedeeltelijke vergunningverlening leent. Ten aanzien van de activiteiten ‘uitrit aanleggen of veranderen’ en ‘kappen’ heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat gedeeltelijke vergunningverlening niet aan de orde is, omdat het bouwplan als één project moet worden gezien. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de activiteiten ‘uitrit aanleggen of veranderen’ en ‘kappen’ weliswaar niet onlosmakelijk verbonden zijn met de aangevraagde bouwactiviteit, maar wel ten dienste staan aan de realisatie van het appartementencomplex. Nu met deze activiteiten zonder de realisering van het appartementencomplex geen doel zal worden gediend, heeft verweerder mogen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.21 van de Wabo. Het betoog van eiseres faalt.
24. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 20 is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het is daarom genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan onbesproken blijven.
25. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Ook voor het toepassen van een bestuurlijke lus ziet de rechtbank geen aanleiding, nu dit naar verwachting geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank zal verweerder daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdragen een nieuw besluit te nemen. Het nieuw te nemen besluit hoeft door verweerder niet met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).