ECLI:NL:RBDHA:2021:4845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20-4436 en 20-4437 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige na meerdere aanvragen en onvoldoende documentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Turkse zelfstandige die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. Dit was de zevende aanvraag van eiser, die eerder in 2012, 2014, 2016 en 2019 ook al aanvragen had ingediend, welke allemaal waren afgewezen. De aanvraag van 6 februari 2020 werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan het mvv-vereiste en de documentatievereisten niet had aangetoond. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd afgewezen op 28 mei 2020.

De rechtbank oordeelde dat de overgelegde financiële stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat eiser een wezenlijk Nederlands belang diende. De rechtbank stelde vast dat de markt- en concurrentieanalyse in het ondernemingsplan summier en niet specifiek genoeg was, en dat eiser zijn vakinhoudelijke expertise onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich op het standpunt had kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat niet voldaan was aan de toelatingsvoorwaarden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. Eiser had geen recht op proceskostenvergoeding of griffierecht, en de rechtbank gaf aan dat tegen deze uitspraak binnen vier weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4436 (beroep)
AWB 20/4437 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 6 februari 2020 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder beperking ‘arbeid als zelfstandige bij [naam] ’ afgewezen.
Op 10 april 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op diezelfde datum heeft eiser de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Het verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 28 mei 2020 [1] afgewezen. Het bezwaar is bij besluit van 4 mei 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 29 mei 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Op dezelfde datum heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.1
Eiser heeft eerder in 2012, 2014, 2016 en 2019 aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend met als doel “arbeid als zelfstandige”. Deze aanvragen zijn afgewezen. Aan eiser is tevens een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Op 6 februari 2020 heeft eiser deze (zevende) aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel wederom “arbeid als zelfstandige” bij [naam] . Uit het uittreksel van het handelsregister uit de Kamer van Koophandel (KvK) blijkt dat dit een [soort zaak] is die op 1 juni 2015 is gestart. Eiser is [functie] .
1.2
Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet in het bezit is van een mvv [2] en eiser niet van dit vereiste wordt vrijgesteld omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor zelfstandig [functie] . Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met zijn activiteiten als [functie] een wezenlijk Nederlands belang dient.
1.3
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft hierbij overwogen dat de overgelegde financiële stukken, niet maken dat verweerder ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het ontbreken van een toereikende markt- en concurrentieanalyse toegespitst op het eigen product of de eigen dienst in het ondernemingsplan. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn vakinhoudelijke expertise onvoldoende heeft onderbouwd en dat de gegevens in het huidige ondernemingsplan niet overeenkomen met het eerdere ondernemingsplan.
1.4
Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag in het bestreden besluit gehandhaafd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden van de door hem aangevraagde verblijfsvergunning. Het overgelegde ondernemingsplan is niet volledig en niet met voldoende stukken onderbouwd. Het ondernemingsplan is summier en in algemene bewoordingen opgesteld. Verder bevat het ondernemingsplan geen gedegen markt- en concurrentieanalyse. Daarnaast heeft eiser zijn vakinhoudelijke expertise niet met stukken aangetoond.
Beroepsgronden eiser
2.1
In beroep voert eiser – kort gezegd – aan dat hij zijn aanvraag meer dan voldoende heeft onderbouwd en door middel van de stukken heeft aangetoond dat hij een wezenlijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie. De markt- en concurrentieanalyse is voldoende concreet. Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder dat de markt- en concurrentieanalyse in het ondernemingsplan te algemeen zijn beschreven. De marktanalyse is niet te algemeen, maar toegespitst op de doelgroep en regio. In de concurrentieanalyse worden specifieke concurrenten genoemd. Volgens eiser stelt verweerder ten onrechte dat de risico’s, het prijsbeleid, het potentieel marktaandeel en de marketing in het ondernemingsplan ontbreken. Eiser heeft in beroep een rapport van een arbeidsdeskundige overgelegd. Volgens deze arbeidsdeskundige heeft eiser geen negatieve invloed op de markteconomie en is de actuele arbeidsmarktsituatie in de branche gunstig. Tot slot voert eiser aan dat de hoorplicht is geschonden.
Oordeel rechtbank
3.1
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3.102, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, moet de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Verder staan in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 en bijlage 8aa van het Voorschrift Vreemdelingen (Vv) 2000 welke documenten moeten worden overgelegd bij de aanvraag.
3.2
In geschil is of eiser met het overgelegde ondernemingsplan en de financiële stukken heeft voldaan aan het documentatievereiste. Uit de financiële stukken kan worden vastgesteld dat het bedrijf van eiser loopt. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan het documentatievereiste. Zo wordt in de marktanalyse enige informatie gegeven over de markt en de ontwikkelingen in de markt, maar er vindt onvoldoende vertaling plaats naar de onderneming van eiser. Wat betreft de concurrentieanalyse bestaan discrepanties. Eiser betoogt dat hij zich beperkt tot een niche markt en zich zo onderscheidt van zijn concurrenten. Uit de overgelegde facturen blijkt echter dat eiser zich bezighoudt met verschillende werkzaamheden, waaronder [soort werkzaamheden] . Daarnaast zijn de gegevens van concurrenten afkomstig van [internet adres] , terwijl eisers onderneming zich volgens het ondernemingsplan met name richt op de doelgroep [functie] . Zoals eiser heeft aangevoerd bevat het ondernemingsplan de risico’s, het prijsbeleid, het potentieel marktaandeel en de marketing. Dit neemt echter niet weg dat een deugdelijke op eisers doelgroep toegespitste en onderbouwde markt- en concurrentieanalyse ontbreekt.
3.3
De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 28 mei 2020 ten aanzien van het de vakinhoudelijke expertise het volgende overwogen:
“De voorzieningenrechter is ten slotte van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker zijn vakinhoudelijke expertise onvoldoende heeft onderbouwd en dat de gegevens in het huidige ondernemingsplan niet overeenkomen met het eerdere ondernemingsplan van april 2019. In dit laatste plan staat namelijk dat verzoeker van 1997 tot 2011 op diverse posities bij organisaties heeft gewerkt binnen ‘ [naam] ’. In het huidige ondernemingsplan staat daarentegen dat uit de referentieverklaring van 10 december 2019 blijkt dat verzoeker van 1999 tot 2010 [soort werkzaamheden] heeft uitgevoerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker geen aannemelijke verklaring gegeven voor dit verschil in werkzaamheden. Omdat verzoeker verder geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn ervaring, concludeert de voorzieningenrechter dat verzoeker onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij beschikt over voldoende vakinhoudelijke expertise voor het verrichten van [soort werkzaamheden] .”
De rechtbank is weliswaar niet gebonden aan dit oordeel van de voorzieningenrechter, maar de rechtbank ziet in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen reden om ervan af te wijken. Hierbij is van belang dat eiser na de uitspraak van de voorzieningenrechter geen plausibele reden voor de discrepantie heeft gegeven en geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn ervaring.
3.4
Ten aanzien van het rapport van de arbeidsdeskundige overweegt de rechtbank dat de opsteller kan worden aangemerkt als een deskundige. Het rapport neemt echter niet weg dat de markt- en concurrentieanalyse door eiser onvoldoende onderbouwd is en eiser onvoldoende andere stukken ten aanzien van het documentatievereiste heeft overgelegd. .
4. De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, nu niet voldaan is aan de toelatingsvoorwaarden.
5. Tenslotte beoordeelt de rechtbank het betoog van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord over zijn bezwaarschrift. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat eiser daartegen heeft aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij heeft kunnen afzien van horen. Van schending van de hoorplicht is geen sprake.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/4436,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/4427,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.C. Kroeze, griffier.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Machtiging tot voorlopig verblijf.