In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar met PTSS en een knieaandoening, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had een aanvraag ingediend voor vergoeding van een matras, die was afgewezen door het ABP. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de vergoeding voor het matras, dat eiser nodig achtte voor een goede nachtrust, terecht was. Eiser had eerder een vergoeding voor een matrashoes gekregen, maar de vergoeding voor het matras zelf werd afgewezen omdat de rugklachten waarvoor hij de vergoeding vroeg, niet waren erkend in het kader van zijn dienstverband.
Eiser was van mening dat de afwijzing onterecht was en dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende gelegenheid had geboden om te worden gehoord, maar dat eiser hier geen gebruik van had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van verweerder, die stelde dat een matras medisch niet noodzakelijk was, voldoende onderbouwd was. Eiser had geen medische contra-expertise ingediend om het standpunt van verweerder te weerleggen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de vergoeding voor het matras werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor eisers om hun standpunten adequaat te onderbouwen met medische gegevens.