ECLI:NL:RBDHA:2021:4834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
SGR 20/5237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen wijziging WIA-uitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, waarin werd medegedeeld dat zijn WIA-uitkering per 27 mei 2020 zou worden gewijzigd. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser stelde dat het primaire besluit niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt, omdat hij pas op de hoogte was van de wijziging van zijn uitkering nadat deze was doorgevoerd.

De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begint te lopen op de dag na de bekendmaking van het besluit. Het UWV had het besluit op 19 februari 2020 digitaal in de berichtenbox van eiser geplaatst, waardoor de termijn eindigde op 31 maart 2020. Aangezien het bezwaarschrift pas op 10 juli 2020 was ontvangen, was het volgens het UWV te laat ingediend.

Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was gesteld van de plaatsing van het besluit in zijn berichtenbox. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV terecht had aangenomen dat eiser op de hoogte had moeten zijn van de digitale communicatie, aangezien hij eerder was geïnformeerd over het ontvangen van berichten via 'Mijn UWV'. De rechtbank concludeerde dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het bijhouden van zijn berichtenbox en dat de termijnoverschrijding hem niet redelijkerwijs kon worden verweten. Daarom werd het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard en werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank wees ook een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Arslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de uitkering die eiser ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 27 mei 2020 wordt gewijzigd.
Bij besluit van 31 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
2. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Volgens verweerder was dat op 19 februari 2020, de dag nadat het primaire besluit in eisers berichtenbox op ‘Mijn UWV’ is geplaatst. Dit betekent dat de termijn eindigde op 31 maart 2020. Nu het bezwaarschrift bij verweerder is ontvangen op 10 juli 2020, is het bezwaarschrift volgens verweerder te laat ingediend.
3. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het primaire besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het primaire besluit is niet per post aan eiser toegezonden, maar digitaal bekend gemaakt door plaatsing in de digitale berichtenbox van eiser op ‘Mijn UWV’. Eiser stelt dat hij pas op de hoogte raakte van het primaire besluit nadat zijn uitkering werd verlaagd.
5. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 32e, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) in het verkeer tussen de burger en het UWV, in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb, een bericht uitsluitend elektronisch wordt verzonden, tenzij er naar het oordeel van het UWV sprake is van groepen burgers voor wie en berichten of omstandigheden waarvoor communicatie langs andere dan elektronische weg is aangewezen. De hoofdregel is dus dat het UWV berichten digitaal verzendt. Artikel 2 van de Beleidsregel elektronische communicatie UWV (de Beleidsregel) regelt vervolgens in welke gevallen verkeer tussen burgers en het UWV niet verplicht digitaal plaatsvindt. In de bijlage bij de Beleidsregel (gepubliceerd op www.uwv.nl) is gespecificeerd dat de verplichting tot elektronische communicatie geldt voor alle besluiten over de WIA-uitkering, met uitzondering van de besluiten die betrekking hebben op toekenning of afwijzing van de WIA-uitkering.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het primaire besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het primaire besluit gaat niet over de toekenning of afwijzing van de uitkering, maar om een wijziging van de uitkering die eiser ontvangt. Op grond van de hoofdregel uit artikel 32e, eerste lid, van de Wet SUWI heeft verweerder het besluit daarom digitaal aan eiser verzonden. Bij brief van 5 januari 2018 is eiser er al op gewezen dat hij brieven voortaan digitaal via ‘Mijn UWV’ ontvangt en niet meer per post. In deze brief staat dat eiser bij hoge uitzondering brieven per post kan blijven ontvangen. Daarvoor dient eiser telefonisch contact op te nemen met verweerder. Eiser heeft dit niet gedaan, zodat verweerder er terecht van is uitgegaan dat voor eiser geen uitzondering op deze hoofdregel moest worden gemaakt. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat de termijnoverschrijding eiser redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het komt voor zijn eigen rekening en risico dat eiser de berichtenbox op ‘Mijn UWV’ niet heeft bijgehouden. De stelling dat eiser geen melding heeft gekregen dat het besluit is geplaatst in zijn berichtenbox leidt niet tot een ander oordeel. Eiser had gebruik kunnen maken van de e-mail mogelijkheid, maar heeft die optie kennelijk niet op de site van het UWV aangevinkt.
7. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.