ECLI:NL:RBDHA:2021:4816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
8952118 \ EJ VERZ 20-86368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na onterecht gegeven ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de werknemer, vertegenwoordigd door mr. S. da Silva Curiël, de kantonrechter verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen. De werkgever, Euromaster Bandenservice B.V., vertegenwoordigd door mr. P. Hulsegge, heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2021 heeft de werkgever het ontslag ingetrokken en verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is en dat herplaatsing niet meer mogelijk is.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 juli 2021. De werknemer is vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van salaris en er is een beëindigingsvergoeding van € 61.000,= bruto vastgesteld, inclusief een immateriële schadevergoeding. De werkgever dient ook zorg te dragen voor een correcte eindafrekening van alle uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende emolumenten.

De beschikking bevat verder bepalingen over het vervallen van het concurrentiebeding, geheimhouding van de beschikking en de proceskosten. De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
Zaaknr.: 8952118 \ EJ VERZ 20-86368
Datum: 21 april 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. S. da Silva Curiël,
tegen
de besloten vennootschap Euromaster Bandenservice B.V. ,
gevestigd te deventer ,
verwerende partij,
hierna te noemen: de werkgever,
gemachtigde: P. Hulsegge

1.Het procesverloop

1.1
De werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 30 december 2020, verzocht het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend, alsmede een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.2
Op 16 maart 2021 heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken plaats gevonden. Verschenen zijn de werknemer in persoon, bijgestaan door mr. S. da Silva Curiël en namens de werkgever de heer [medewerker] , bijgestaan door mr. P. Hulsegge. Door beide partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.

2.De beoordeling

2.1
De werkgever heeft ter zitting het aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet ingetrokken en verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is.
2.2
De werknemer verzet zich tegen inwilliging van het verzoek, maar heeft erkend dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing.
2.3
Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a BW juncto artikel 7:669 lid 3 sub g BW en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer.
2.4
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden genoemd in artikel 7:671 b lid 6 BW betrekking hebben.
2.5
Partijen zijn het er eveneens over eens dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 juli 2021. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen ook nadere overeenstemming bereikt ten aanzien van de verdere afwikkeling van de arbeidsovereenkomst. De uitwerking hiervan is opgenomen onder onderdeel 3 van deze beschikking.
2.6
Er is geen grond om werkgever de gelegenheid te bieden het verzoek in te trekken.
2.7
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2021;
3.2
bepaalt dat werknemer voor de periode vanaf 5 november 2020 tot en met 1 juli 2021 is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, met behoud van salaris en bijkomende emolumenten;
3.3
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen een beëindigingsvergoeding van € 61.000,= bruto, waaronder begrepen een bedrag van € 2.000,= aan immateriële schadevergoeding en waar de aanspraken van de werknemer ter zake van de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW bij inbegrepen zijn. Betaling van het netto equivalent van dat bedrag zal plaatsvinden na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, echter vóór 31 juli 2021, onder gelijktijdige verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
3.4
bepaalt dat de werkgever zorg dient te dragen, eveneens vóór 31 juli 2021, voor een correcte eindafrekening ter zake van alle uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende emolumenten, zoals vakantiegeld, vakantiedagen, de bonus over 2020 en de openstaande declaraties van werknemer. Deze vallen niet onder de beëindigingsvergoeding;
3.5
bepaalt dat het concurrentiebeding zoals tussen werkgever en werknemer overeengekomen is komt te vervallen en haar geldigheid verliest, in die zin dat werknemer daar niet aan gehouden is;
3.6
bepaalt dat partijen geheimhouding dienen te betrachten ten aanzien van de onderhavige beschikking. De werknemer is gerechtigd om over deze beschikking informatie te verstrekken aan de uitkeringsinstantie in het geval aanspraak wordt gemaakt op een WW-uitkering;
3.7
bepaalt dat partijen ter zake over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben;
3.8
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.9
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.1
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2021.