ECLI:NL:RBDHA:2021:469
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 VWEU in samenhang met het arrest Chavez-Vilchez
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende het afgeleide verblijfsrecht van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 13 mei 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van artikel 20 van het VWEU heeft afgewezen. Eiser stelt dat hij recht heeft op verblijf in Nederland op basis van zijn minderjarige kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 december 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.
De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangetoond dat de afwijzing van zijn verblijfsaanvraag zou betekenen dat zijn kinderen gedwongen het grondgebied van de Europese Unie moeten verlaten. Eiser beschikte over een Spaans verblijfsdocument en had dit op 7 oktober 2019 ingeleverd bij het Spaanse consulaat in Amsterdam. De rechtbank oordeelt dat het enkele inleveren van het verblijfsdocument niet betekent dat het verblijfsrecht in Spanje is vervallen, aangezien er geen bewijs is overgelegd waaruit blijkt dat de Spaanse autoriteiten het verblijfsrecht daadwerkelijk hebben ingetrokken.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geweigerd het gevraagde verblijfsdocument te verlenen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het afgeleide verblijfsrecht. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.