ECLI:NL:RBDHA:2021:469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
20/3999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 VWEU in samenhang met het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende het afgeleide verblijfsrecht van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 13 mei 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van artikel 20 van het VWEU heeft afgewezen. Eiser stelt dat hij recht heeft op verblijf in Nederland op basis van zijn minderjarige kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 december 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.

De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangetoond dat de afwijzing van zijn verblijfsaanvraag zou betekenen dat zijn kinderen gedwongen het grondgebied van de Europese Unie moeten verlaten. Eiser beschikte over een Spaans verblijfsdocument en had dit op 7 oktober 2019 ingeleverd bij het Spaanse consulaat in Amsterdam. De rechtbank oordeelt dat het enkele inleveren van het verblijfsdocument niet betekent dat het verblijfsrecht in Spanje is vervallen, aangezien er geen bewijs is overgelegd waaruit blijkt dat de Spaanse autoriteiten het verblijfsrecht daadwerkelijk hebben ingetrokken.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geweigerd het gevraagde verblijfsdocument te verlenen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het afgeleide verblijfsrecht. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3999
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N. Jansen.

Procesverloop

Eiser heeft op 13 mei 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 mei 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 december 2020 in Breda. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig als tolk H. Jafoute.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Eiser beoogt verblijf bij zijn minderjarige kinderen [kind 1], geboren op [geboortedatum 1] en [kind 2], geboren op [geboortedatum 2] (tezamen: referenten). Referenten zijn in het bezit van de Nederlandse identiteit. Eiser stelt een van referenten afgeleid verblijfsrecht te hebben op grond van artikel 20 VWEU [1] in samenhang met het arrest Chavez-Vilchez [2] . Hij stelt daarom in aanmerking te komen voor het verzochte verblijfsdocument.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat deze afwijzing niet tot gevolg heeft dat referenten gedwongen het grondgebied van de Europese Unie dienen te verlaten. Het is immers gebleken dat eiser een Spaans verblijfsdocument heeft en daarmee rechtmatig verblijf in Spanje. Het feit dat eiser zijn verblijfsdocument op 7 oktober 2019 op het Spaanse consulaat in Amsterdam heeft ingeleverd en zelf heeft verklaard afstand te doen van zijn verblijfsrecht in Spanje, betekent niet dat het verblijfsrecht van eiser in Spanje is komen te vervallen. Het Spaanse consulaat is immers niet de bevoegde instantie om een beslissing te nemen op het verzoek van eiser. Eiser heeft verder ook geen verklaring of beslissing van de Spaanse autoriteiten overgelegd waaruit blijkt dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Spanje.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen, gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht ontleent aan dit artikel. Het is aldus in eerste instantie aan eiser om aan te tonen dat het weigeren van het verblijfsrecht tot gevolg heeft dat referenten de Europese Unie ook zouden moeten verlaten. Hierin is eiser niet geslaagd. Verweerder heeft de verklaring van het Spaanse consulaat in dit kader onvoldoende mogen achten. In de verklaring staat slechts dat eiser vrijwillig en uitdrukkelijk afscheid neemt van zijn Spaanse verblijfsvergunning en dat hij zijn verblijfsdocument heeft ingeleverd met het doel afstand te nemen van zijn verblijfsvergunning in Spanje en zodoende een verblijfsvergunning in Nederland te mogen verkrijgen. Dat het verblijfsrecht van eiser in Spanje daadwerkelijk is ingetrokken door de Spaanse autoriteiten volgt hier echter niet uit. Het enkele inleveren van een verblijfsdocument bij het consulaat betekent niet dat het daaraan gekoppelde verblijfsrecht is opgehouden te bestaan. De enkele stelling van eiser ter zitting dat hij sinds het inleveren van zijn verblijfsdocument een advocaat in Spanje heeft ingeschakeld om de status van zijn verblijfsrecht in Spanje te onderzoeken, doet niet af aan het voorgaande. Het gaat bovendien om feiten die hebben plaatsgevonden na het bestreden besluit. Gelet op de ex tunc-toetsing kunnen deze feiten niet door de rechtbank worden meegenomen. De stelling dat een verblijfsrecht ook zonder beslissing kan beëindigen, is niet nader onderbouwd en daarmee onvoldoende om tot een andere conclusie te kunnen leiden.
5. Zoals onder 4 is overwogen, is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor een aan artikel 20 van het VWEU ontleend verblijfsrecht voldoet. In tegenstelling tot wat eiser aanvoert, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder in dat kader een te hoge bewijslast heeft gehanteerd, of dat het onderbouwen van de aanvraag, waaronder zijn standpunt dat hij geen Spaans verblijfsrecht meer heeft, voor eiser onmogelijk was. Er was daarom nog geen onderzoeksplicht voor verweerder aanwezig.
6. Eiser voert verder aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Verweerder mag van het horen van eiser op zijn bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van wat hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank concludeert naar aanleiding van het bovenstaande dat verweerder op grond van het arrest Chavez-Vilchez het gevraagde verblijfsdocument terecht heeft geweigerd, aangezien deze afwijzing niet tot gevolg heeft dat referenten gedwongen het EU-grondgebied dient te verlaten.
8. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
2.Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.