ECLI:NL:RBDHA:2021:4645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 3475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WW-uitkering aan werknemer na beëindiging dienstverband en de rol van eigenrisicodrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hoger Onderwijs Nederland (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) (verweerder) over de toekenning van een WW-uitkering aan een werknemer na beëindiging van zijn dienstverband. Eiseres, die eigenrisicodrager is, betwistte de toekenning van de WW-uitkering door verweerder, stellende dat de werkloosheid van de werknemer voortvloeit uit een ander dienstverband en niet uit het dienstverband met eiseres. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres verworpen en geoordeeld dat verweerder terecht de WW-uitkering heeft toegekend. De rechtbank oordeelde dat de werknemer werkloos was geworden uit het dienstverband met eiseres en dat er geen aanwijzingen waren dat het dienstverband bij de andere werkgever, Stichting Traverse Groep, was beëindigd. Eiseres had aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat er onzorgvuldig was gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende feiten had gepresenteerd om zijn besluit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding, aangezien eiseres niet had onderbouwd waar haar schade uit bestond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

Stichting Hoger Onderwijs Nederland, te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. E. Akyol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 6 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder met ingang van 1 januari 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan [werknemer] (de werknemer) toegekend.
In het besluit van 2 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. De werknemer heeft op 25 december 2019 een WW-uitkering aangevraagd, omdat zijn dienstbetrekking met eiseres per 31 december 2019 werd beëindigd. Bij het primaire besluit heeft verweerder met ingang van 1 januari 2020 een WW-uitkering aan de werknemer toegekend. Verweerder heeft de hoogte van het dagloon hierbij vastgesteld op € 217,32. De inkomsten die de werknemer vanuit zijn dienstverband met Stichting Traverse Groep ontvangt, worden in mindering gebracht op de WW-uitkering. Eiseres heeft een kopie van dit besluit ontvangen, omdat zij eigenrisicodrager in de zin van de WW is en de uitkeringslasten op haar worden verhaald.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat de werknemer met ingang van 1 januari 2020 recht heeft op een WW-uitkering op grond van zijn werkloosheid bij eiseres. De werknemer is niet per 1 december 2019 werkloos geworden vanuit zijn dienstverband bij Stichting Traverse Groep. De werknemer is nog steeds werkzaam bij deze werkgever. De hoogte van het dagloon is juist vastgesteld nu alle inkomsten in de referteperiode meetellen voor de bepaling van het dagloon, waaronder ook de inkomsten van de werknemer bij Stichting Traverse Groep.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft aanvankelijk aangevoerd dat de werknemer per 1 december 2019 recht had op een WW-uitkering vanuit zijn dienstverband bij Stichting Traverse Groep. Uit de uitdraai van Suwinet die zich bij de gedingstukken bevindt, volgt dat de laatste inkomstenopgave van deze werkgever dateert van 30 november 2019. Vanaf december 2019 is geen sprake van loon en gewerkte uren. Verweerder heeft zijn standpunt dat Stichting Traverse Groep na de uitdraai van Suwinet van 3 januari 2020 nog loonaangifte heeft gedaan, pas in het bestreden besluit ingenomen maar dit niet onderbouwd. Hiermee is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig en in strijd met het verbod op vooringenomenheid tot stand gekomen. Pas in beroep heeft verweerder het bestreden besluit onderbouwd met een ingebrachte telefoonnotitie van 3 januari 2020. Voorts heeft verweerder in het primaire besluit ten onrechte niet gespecificeerd welk deel van het dagloon gebaseerd is op de inkomsten bij eiseres en welk deel op de inkomsten bij Stichting Traverse Groep. Eiseres was genoodzaakt om bezwaar en beroep in te dienen nu zij met deze informatie niet kon nagaan of de toegekende uitkering correct is vastgesteld. Het primaire besluit bevat tegenstrijdige informatie nu enerzijds wordt gesteld dat de werknemer werkloos is en anderzijds wordt verklaard dat hij nog bij Stichting Traverse Groep werkt. Voorts acht eiseres het onjuist dat verweerder geen besluit over het gemiddeld aantal arbeidsuren heeft genomen. Verweerder heeft zijn werkwijze op dit punt per 1 januari 2019 gewijzigd zonder deugdelijke grondslag. Verweerders verwijzing naar de wetswijziging van 1 juli 2015 is voor eiseres onbegrijpelijk. Verweerder heeft hierover verklaard dat het recht op een WW-uitkering in het overgrote deel van de gevallen direct duidelijk is, hetgeen eiseres in strijd acht met artikel 16 van de WW. Concluderend kan verweerder het recht op een WW-uitkering enkel vaststellen door een besluit te nemen over het gemiddeld aantal arbeidsuren. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten. Verder is het verslag van de hoorzitting in bezwaar onvolledig.
In het aanvullend beroepschrift heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder inmiddels aannemelijk heeft gemaakt dat de ingangsdatum van de WW-uitkering correct is. Nu eiseres herhaaldelijk om onderbouwing van de toekenning heeft verzocht en de onderliggende stukken pas als bijlage bij het verweerschrift aan haar zijn verstrekt, was eiseres genoodzaakt een beroepsprocedure te starten en heeft zij uitzonderlijk hoge kosten moeten maken. Eiseres verzoekt om volledige vergoeding van de proceskosten nu verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld en eiseres kosten heeft gemaakt voor het verzamelen van de benodigde feiten. Subsidiair verzoekt eiseres vergoeding van de kosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en vergoeding van de schade die eiseres heeft geleden en nog altijd zal lijden. Meer subsidiair verzoekt zij vast te stellen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er een naar redelijkheid vast te stellen bedrag aan schadevergoeding dient te worden vergoed aan eiseres.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De beroepsgrond dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder eerst in beroep met stukken heeft onderbouwd dat het dienstverband bij Stichting Traverse Groep doorloopt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag om een WW-uitkering van de werknemer op 3 januari 2020 telefonisch contact gehad met de werknemer. Uit dit gesprek bleek dat de werknemer werkloos is geworden uit het dienstverband bij eiseres en daarnaast werkzaam is voor Stichting Traverse Groep. De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel over de feiten die verweerder aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegd. Deze feiten zijn immers geen aanleiding geweest voor een vermoeden dat het dienstverband bij Stichting Traverse Groep was beëindigd. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder nogmaals onderzoek gedaan naar het dienstverband van de werknemer bij Stichting Traverse Groep. Naar het oordeel van de rechtbank is in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat er geen sprake was van urenverlies bij Stichting Traverse Groep. Verweerder heeft aangegeven dat Stichting Traverse Groep na 3 januari 2020 loonaangifte over de maand december 2019 heeft gedaan en dat de werknemer de in januari 2020 genoten inkomsten bij Stichting Traverse Groep heeft doorgegeven, maar dat deze op 16 februari 2020 nog niet waren verwerkt in het Werkgeversportaal. Dat verweerder pas bij het verweerschrift de telefoonnotitie van 3 januari 2020 en de loongegevens heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat loonaangifte was gedaan en inkomen was opgegeven en er waren geen aanwijzingen om hieraan te twijfelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres er zelf voor heeft gekozen in beroep te gaan in plaats van telefonisch uitleg hierover te verzoeken. Daarbij mag van eiseres als werkgever eveneens worden verwacht dat zij op de hoogte is van het feit dat de uiterste aangiftedatum de laatste dag van de maand is na de maand waarover loonaangifte dient te worden gedaan. Dat in de uitdraai van Suwinet op 3 januari 2020 nog geen loonaangifte van Stichting Traverse Groep aanwezig was, leidt dus niet tot een vermoeden dat dit dienstverband was beëindigd. Van strijd met het verbod op vooringenomenheid is de rechtbank niet gebleken.
4.2
De beroepsgrond dat verweerder in het primaire besluit ten onrechte het dagloon niet nader gespecificeerd heeft, waardoor eiseres genoodzaakt was bezwaar in te dienen, volgt de rechtbank evenmin. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het niet nader gespecificeerde dagloon niet maakt dat aan het primaire besluit een motiveringsgebrek kleeft. Verweerder heeft dit in elk geval bij het bestreden besluit wel nader gespecificeerd. Verweerder was hierbij niet gehouden de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, te vergoeden nu het primaire besluit terecht niet is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Ook in dit verband merkt de rechtbank op dat eiseres er zelf voor heeft gekozen in bezwaar te gaan in plaats van telefonisch uitleg hierover te verzoeken.
4.3
Ook de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte geen besluit over het gemiddeld aantal arbeidsuren heeft genomen, leidt niet tot een geslaagd beroep. Zoals verweerder terecht heeft benadrukt, is sinds de op 1 juli 2015 in werking getreden wijziging van de WW vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren in geval van een relevant arbeidsurenverlies niet meer nodig om de aanspraak op een WW-uitkering vast te stellen. Dat sprake is van een relevant arbeidsurenverlies staat hier niet ter discussie. Derhalve is niet gebleken van een procesbelang bij een vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren.
4.4
De stelling van eiseres dat het verslag van de hoorzitting in bezwaar onvolledig is, maakt niet dat het bestreden besluit onjuist is. Ook de stelling dat het primaire besluit tegenstrijdige informatie bevat nu enerzijds wordt gesteld dat de werknemer werkloos is en anderzijds wordt verklaard dat hij nog bij Stichting Traverse Groep werkt, leidt niet tot een ander oordeel. Werkloos in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WW is immers de werknemer die in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek en beschikbaar is om arbeid te aanvaarden. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze definitie niet strookt met de stelling dat de werknemer nog bij Stichting Traverse Groep werkt. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd, leidt evenmin tot een ander oordeel.
5. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht en op goede gronden per 1 januari 2020 een WW-uitkering aan de werknemer heeft toegekend op basis van de beëindiging van zijn dienstverband bij eiseres.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding. Ten aanzien van de verzochte schadevergoeding overweegt de rechtbank dat door eiseres is gesteld noch onderbouwd waar haar schade uit bestaat, zodat dit verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.