3.2.Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is en dat daarom bij eiser van vluchtelingschap geen sprake is.
3.2.1.Verweerder heeft terecht overwogen dat de algehele situatie voor LHBTI’s in Zuid-Korea niet zodanig is dat LHBTI’s uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Zo is het behoren tot LHBTI niet verboden in Zuid-Korea, is geen sprake van enige vorm van vervolging door de autoriteiten op basis van seksuele geaardheid, is er een brede bescherming aanwezig, ook van werknemers, en zijn seksuele handelingen tussen partners van gelijk geslacht toegestaan. Verder heeft de Zuid-Koreaanse regering in 2014 gestemd voor een VN-Resolutie gericht op de bestrijding van discriminatie van LHBTI. In vele regio’s in Zuid-Korea is anti-discriminatiewetgeving ter bescherming van LHBTI; ook in Seoel, waar eiser is geboren en zijn hele leven tot aan zijn vertrek heeft gewoond. Verweerder erkent dat discriminatie vanuit de maatschappij voorkomt, maar merkt daarbij op dat in juli 2020 een wetsvoorstel is ingediend dat iedereen, waaronder LHBTI, effectief moet beschermen tegen discriminatie. Verder zijn er belangenorganisaties voor LHBTI in Zuid-Korea, heeft Seoel een omvangrijk LHBTI-uitgaansgebied met vele bars en discotheken, veelal gevestigd in het Itaewon gebied, en vindt er jaarlijks een groot LHBTI- festival in Seoel plaats met tienduizenden deelnemers. Weliswaar is een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht in Zuid-Korea niet mogelijk, maar dat onderwerp heeft wel maatschappelijke aandacht. Verweerder heeft daarbij in het bestreden besluit genoegzaam gemotiveerd waarom de door eiser aangehaalde rapporten in de zienswijze hem niet tot een ander standpunt brengen. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt van verweerder niet te volgen.
3.2.2.Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Verweerder heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat eiser nimmer uitgesloten is geweest van scholing, huisvesting, juridische bijstand, rechtsgang, medische zorg dan wel van de eerste levensbehoeften. Verweerder heeft terecht overwogen dat eisers stelling dat hij nooit is uitgesloten van onderwijs omdat hij zijn seksuele voorkeur verzwegen heeft, enkel op vermoedens is gebaseerd en op geen enkele wijze nader is onderbouwd. De stelling van eiser dat het een feit is dat hij zijn geaardheid heeft verzwegen en daardoor niet is uitgesloten van onderwijs, veronderstelt een oorzakelijk verband dat eiser niet heeft aangetoond. Eisers stelling dat, als hij in zijn jeugd was uitgekomen voor zijn geaardheid, zijn leven nog moeilijker zou zijn geweest, is niet meer dan een veronderstelling.
3.2.3.Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid geen toegang zou hebben tot de arbeidsmarkt dan wel dat het voor hem vanwege zijn seksuele geaardheid onmogelijk zou zijn geweest om een inkomen te verwerven. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser heeft verklaard dat het mogelijk is uurloon werk te vinden als je dat wilt, dat eiser meerdere banen heeft gehad en heeft verklaard dat hij de laatste jaren niet heeft gewerkt omdat hij geen zin had om te werken.
3.2.4.Over de stelling van eiser dat hij in Zuid-Korea niet de mogelijkheid heeft om te trouwen en zijn geaardheid niet kan uiten heeft verweerder terecht overwogen dat dit niet betekent dat sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin, omdat niet iedere beperking van de mensenrechten per definitie als een daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag wordt gezien omdat er sprake moeten zijn van een bepaalde intensiteit van de schending van het betreffende mensenrecht. Dat komt overeen met wat daarover staat vermeld in het beleid van verweerder in paragraaf C2/3.2 van de Vc en overigens ook met de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1450 volgt dat vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag aan de orde is, indien die discriminatie een dusdanige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Daarvan is hier geen sprake. Eiser heeft ook niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt waarom het voor hem niet mogelijk is een relatie in Zuid-Korea aan te gaan en eventueel te trouwen in het buitenland. 3.2.5.Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij de laatste drie jaar geen problemen heeft gekend in Zuid-Korea. Hij heeft vele reizen gemaakt (onder andere naar Japan, Frankrijk, China en Australië) en is telkens teruggekeerd naar Zuid-Korea. Eiser heeft verklaard dat hij niet uit Zuid-Korea zou zijn vertrokken als hij niet op internet zou hebben gelezen over de mogelijkheid van verblijfsaanvaarding in Nederland op basis van LHBTI-motieven. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser probleemloos heeft kunnen in- en uitreizen uit Zuid-Korea en in december 2017 probleemloos in het bezit is gesteld van een nationaal paspoort van Korea.
3.2.6.Daarnaast heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tijdens het nader gehoor niet heeft verklaard dat zijn leven onhoudbaar was. In antwoord op de hem tijdens het nader gehoor gestelde vraag of zijn leven onhoudbaar was, heeft eiser immers geantwoord:
“Ik zou het wel overleven. Het zou emotioneel heel zwaar zijn. Afgezien van mijn gevoelens kan ik wel overleven.”(p. 7 verslag nader gehoor). Pas in de zienswijze heeft eiser het standpunt ingenomen dat zijn leven onhoudbaar was. Eisers stelling in beroep, dat in de zienswijze slechts is aangehaald wat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard en uit die verklaringen tijdens het nader gehoor volgt dat zijn leven onhoudbaar was, volgt de rechtbank, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet.
3.2.7.Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eiser de mogelijkheid heeft om bij voorkomende problemen de bescherming in te roepen van de Zuid-Koreaanse autoriteiten en dat niet is gebleken dat de Zuid-Koreaanse autoriteiten deze bescherming niet kunnen of willen bieden. Eiser heeft tijdens het nader gehoor zelf ook verklaard deze bescherming te kunnen krijgen (p. 8 verslag nader gehoor). Eiser heeft evenwel verklaard dat hij geen aangifte heeft gedaan van door hem ondervonden problemen omdat dit tijd kostte en het voor hem beter was om gewoon door te werken (p. 9 verslag nader gehoor). Dat eiser van het doen van aangifte heeft afgezien omdat hij bang was dat zijn geaardheid ontdekt zou worden door zijn familie wat volgens hem tot meer negatieve gevolgen zal leiden, is door hem naderhand gesteld maar niet aannemelijk gemaakt. Tijdens het nader gehoor heeft eiser enkel verklaard dat hij zijn homoseksuele geaardheid niet aan zijn ouders heeft verteld omdat hij dacht dat ze boos zouden worden, en zich zouden schamen, en hij het daarom niet aan hen durfde te vertellen, maar dat staat los van het doen van aangifte. Dat zijn ouders, zoals hij in beroep aanvoert, een traditionele manier van denken hebben en dat eisers angst voor de reactie van zijn ouders daarom reëel is, is door eiser tijdens het nader gehoor en in de correcties en aanvullingen op het verslag daarvan niet aangevoerd. Daarbij staat dit los van het kunnen inroepen en verkrijgen van bescherming door de autoriteiten.