ECLI:NL:RBDHA:2021:4640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
NL20.21513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Zuid-Koreaanse homoseksueel wegens gebrek aan reële vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Zuid-Koreaanse eiser die homoseksueel is. De eiser had op 3 september 2020 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij in Zuid-Korea gediscrimineerd werd vanwege zijn seksuele geaardheid en dat hij vreesde voor vervolging. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op ernstige schade of vervolging. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de door de eiser aangevoerde elementen erkend, maar concludeerde dat de algehele situatie voor LHBTI's in Zuid-Korea niet zodanig is dat deze groep zonder meer als vluchteling kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk bedreigd wordt of dat hij niet kan functioneren in de Zuid-Koreaanse samenleving. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast is bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en is hem geen uitstel van vertrek verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2021 in Dordrecht, op de locatie van de rechtbank Rotterdam aldaar. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Zuid-Koreaanse nationaliteit. Op 3 september 2020 heeft hij de asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij, samengevat, ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is, in verband daarmee is gediscrimineerd en wil kunnen trouwen met een man. Via internet heeft eiser ontdekt dat LHBTI-gerichtheid in Nederland kan leiden tot een asielvergunning. Daarom heeft hij Zuid-Korea legaal verlaten en is hij naar Nederland gekomen.
Relevante elementen
2. Verweerder heeft in het asielrelaas de volgende relevante elementen onderscheiden:
 Identiteit, nationaliteit en herkomst;
 Eiser is homoseksueel geaard;
 Eiser heeft vanwege zijn geaardheid discriminatie meegemaakt.
Verweerder acht al deze elementen geloofwaardig, maar heeft hierin geen aanleiding gezien eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eiser volgens verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als individu gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. De asielaanvraag is daarom met toepassing van artikel 31 van de Vw afgewezen als ongegrond.
Geschil
3. Eiser betoogt dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd, waartoe hij, samengevat, het volgende aanvoert. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn leven in Zuid-Korea onhoudbaar is geworden. Dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid bij sollicitaties en tijdens zijn werk als taxichauffeur werd gediscrimineerd, is meer dan een vermoeden. Eiser stelt dat hij ernstig wordt gediscrimineerd, niet voor zijn geaardheid durft uit te komen en geen bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten durft te vragen uit angst dat zijn homoseksuele geaardheid bij zijn familie bekend zal worden, wat negatieve gevolgen kan hebben. Hij is bang dat zijn ouders boos zullen worden en zich zullen schamen, wat reëel is omdat zijn ouders een traditionele manier van denken hebben.
Homoseksualiteit wordt in de Zuid-Koreaanse samenleving niet geaccepteerd. Zo stelt hij dat hij niet van onderwijs is uitgesloten omdat hij zijn geaardheid had verzwegen. Verder kan eiser in Zuid-Korea niet trouwen of samenwonen met een man, verzetten rechts-christelijke partijen zich tegen hervormingen die de positie van LHBTI’s in Zuid-Korea verbetert en beschermt en is in het Zuid-Koreaanse militaire strafrecht vrijwillig seksueel contact tussen mannen strafbaar gesteld. Dat laatste is van invloed op de samenleving, omdat ongeveer de helft van Zuid-Koreaanse bevolking de militaire dienstplicht dient te vervullen, zoals eiser in de periode van 1994 tot 1996 ook heeft gedaan. Eiser is toen vanwege zijn homoseksuele geaardheid door een officier mishandeld en vernederd, waar hij nog steeds door is getraumatiseerd. Dat hij Zuid-Korea niet binnen zes maanden na die gebeurtenis heeft verlaten, kan hem niet worden tegengeworpen, omdat hij niet wist dat hij asiel kon aanvragen en beschadigd is door wat hij heeft meegemaakt.
Beoordeling
3.1.
Vervolging
Volgens zijn beleid in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Dat eiser vanwege zijn homoseksuele geaardheid discriminatie heeft ervaren is door verweerder geloofwaardig geacht en is daarom niet in geschil. Het gaat erom of die discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren.
3.2.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is en dat daarom bij eiser van vluchtelingschap geen sprake is.
3.2.1.
Verweerder heeft terecht overwogen dat de algehele situatie voor LHBTI’s in Zuid-Korea niet zodanig is dat LHBTI’s uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Zo is het behoren tot LHBTI niet verboden in Zuid-Korea, is geen sprake van enige vorm van vervolging door de autoriteiten op basis van seksuele geaardheid, is er een brede bescherming aanwezig, ook van werknemers, en zijn seksuele handelingen tussen partners van gelijk geslacht toegestaan. Verder heeft de Zuid-Koreaanse regering in 2014 gestemd voor een VN-Resolutie gericht op de bestrijding van discriminatie van LHBTI. In vele regio’s in Zuid-Korea is anti-discriminatiewetgeving ter bescherming van LHBTI; ook in Seoel, waar eiser is geboren en zijn hele leven tot aan zijn vertrek heeft gewoond. Verweerder erkent dat discriminatie vanuit de maatschappij voorkomt, maar merkt daarbij op dat in juli 2020 een wetsvoorstel is ingediend dat iedereen, waaronder LHBTI, effectief moet beschermen tegen discriminatie. Verder zijn er belangenorganisaties voor LHBTI in Zuid-Korea, heeft Seoel een omvangrijk LHBTI-uitgaansgebied met vele bars en discotheken, veelal gevestigd in het Itaewon gebied, en vindt er jaarlijks een groot LHBTI- festival in Seoel plaats met tienduizenden deelnemers. Weliswaar is een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht in Zuid-Korea niet mogelijk, maar dat onderwerp heeft wel maatschappelijke aandacht. Verweerder heeft daarbij in het bestreden besluit genoegzaam gemotiveerd waarom de door eiser aangehaalde rapporten in de zienswijze hem niet tot een ander standpunt brengen. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt van verweerder niet te volgen.
3.2.2.
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Verweerder heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat eiser nimmer uitgesloten is geweest van scholing, huisvesting, juridische bijstand, rechtsgang, medische zorg dan wel van de eerste levensbehoeften. Verweerder heeft terecht overwogen dat eisers stelling dat hij nooit is uitgesloten van onderwijs omdat hij zijn seksuele voorkeur verzwegen heeft, enkel op vermoedens is gebaseerd en op geen enkele wijze nader is onderbouwd. De stelling van eiser dat het een feit is dat hij zijn geaardheid heeft verzwegen en daardoor niet is uitgesloten van onderwijs, veronderstelt een oorzakelijk verband dat eiser niet heeft aangetoond. Eisers stelling dat, als hij in zijn jeugd was uitgekomen voor zijn geaardheid, zijn leven nog moeilijker zou zijn geweest, is niet meer dan een veronderstelling.
3.2.3.
Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid geen toegang zou hebben tot de arbeidsmarkt dan wel dat het voor hem vanwege zijn seksuele geaardheid onmogelijk zou zijn geweest om een inkomen te verwerven. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser heeft verklaard dat het mogelijk is uurloon werk te vinden als je dat wilt, dat eiser meerdere banen heeft gehad en heeft verklaard dat hij de laatste jaren niet heeft gewerkt omdat hij geen zin had om te werken.
3.2.4.
Over de stelling van eiser dat hij in Zuid-Korea niet de mogelijkheid heeft om te trouwen en zijn geaardheid niet kan uiten heeft verweerder terecht overwogen dat dit niet betekent dat sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin, omdat niet iedere beperking van de mensenrechten per definitie als een daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag wordt gezien omdat er sprake moeten zijn van een bepaalde intensiteit van de schending van het betreffende mensenrecht. Dat komt overeen met wat daarover staat vermeld in het beleid van verweerder in paragraaf C2/3.2 van de Vc en overigens ook met de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1450 volgt dat vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag aan de orde is, indien die discriminatie een dusdanige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Daarvan is hier geen sprake. Eiser heeft ook niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt waarom het voor hem niet mogelijk is een relatie in Zuid-Korea aan te gaan en eventueel te trouwen in het buitenland.
3.2.5.
Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij de laatste drie jaar geen problemen heeft gekend in Zuid-Korea. Hij heeft vele reizen gemaakt (onder andere naar Japan, Frankrijk, China en Australië) en is telkens teruggekeerd naar Zuid-Korea. Eiser heeft verklaard dat hij niet uit Zuid-Korea zou zijn vertrokken als hij niet op internet zou hebben gelezen over de mogelijkheid van verblijfsaanvaarding in Nederland op basis van LHBTI-motieven. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser probleemloos heeft kunnen in- en uitreizen uit Zuid-Korea en in december 2017 probleemloos in het bezit is gesteld van een nationaal paspoort van Korea.
3.2.6.
Daarnaast heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tijdens het nader gehoor niet heeft verklaard dat zijn leven onhoudbaar was. In antwoord op de hem tijdens het nader gehoor gestelde vraag of zijn leven onhoudbaar was, heeft eiser immers geantwoord:
“Ik zou het wel overleven. Het zou emotioneel heel zwaar zijn. Afgezien van mijn gevoelens kan ik wel overleven.”(p. 7 verslag nader gehoor). Pas in de zienswijze heeft eiser het standpunt ingenomen dat zijn leven onhoudbaar was. Eisers stelling in beroep, dat in de zienswijze slechts is aangehaald wat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard en uit die verklaringen tijdens het nader gehoor volgt dat zijn leven onhoudbaar was, volgt de rechtbank, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet.
3.2.7.
Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eiser de mogelijkheid heeft om bij voorkomende problemen de bescherming in te roepen van de Zuid-Koreaanse autoriteiten en dat niet is gebleken dat de Zuid-Koreaanse autoriteiten deze bescherming niet kunnen of willen bieden. Eiser heeft tijdens het nader gehoor zelf ook verklaard deze bescherming te kunnen krijgen (p. 8 verslag nader gehoor). Eiser heeft evenwel verklaard dat hij geen aangifte heeft gedaan van door hem ondervonden problemen omdat dit tijd kostte en het voor hem beter was om gewoon door te werken (p. 9 verslag nader gehoor). Dat eiser van het doen van aangifte heeft afgezien omdat hij bang was dat zijn geaardheid ontdekt zou worden door zijn familie wat volgens hem tot meer negatieve gevolgen zal leiden, is door hem naderhand gesteld maar niet aannemelijk gemaakt. Tijdens het nader gehoor heeft eiser enkel verklaard dat hij zijn homoseksuele geaardheid niet aan zijn ouders heeft verteld omdat hij dacht dat ze boos zouden worden, en zich zouden schamen, en hij het daarom niet aan hen durfde te vertellen, maar dat staat los van het doen van aangifte. Dat zijn ouders, zoals hij in beroep aanvoert, een traditionele manier van denken hebben en dat eisers angst voor de reactie van zijn ouders daarom reëel is, is door eiser tijdens het nader gehoor en in de correcties en aanvullingen op het verslag daarvan niet aangevoerd. Daarbij staat dit los van het kunnen inroepen en verkrijgen van bescherming door de autoriteiten.
3.3.
Ernstige schade
Tot slot heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft in dit verband terecht overwogen dat de geloofwaardig geachte relevante elementen niet zijn te herleiden tot één van de situaties genoemd in paragraaf C2/3.3 van de Vc. Over de traumatische ervaring van eiser tijdens zijn militaire dienst in de periode van 1994 tot 1996 heeft verweerder terecht overwogen dat eiser het land van herkomst niet binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis heeft verlaten en dat zoals in C2/3.3 van
Vc staat beschreven, hierdoor het causale verband tussen de traumatische gebeurtenis en de reden van het vertrek niet wordt aangenomen, terwijl niet is gebleken dat eiser buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten. Dat eiser niet eerder wist van de mogelijkheid om asiel aan te vragen is geen omstandigheid buiten zijn schuld.
Slotsom
4. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
5. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.