ECLI:NL:RBDHA:2021:4628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
NL21.549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening met betrekking tot medische problematiek en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, waarbij Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, met de stelling dat Frankrijk niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vooral gezien de medische problematiek en de impact van de coronapandemie.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de asielaanvraag niet aan Nederland is toevertrouwd. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de situatie in Frankrijk zodanig is dat hij daar een reëel risico op onmenselijke behandeling loopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser toegang had tot de Dublinprocedure in Frankrijk en dat hij daar een woning huurde en werkte. De rechtbank heeft ook de medische situatie van eiser in overweging genomen, maar geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Frankrijk onaanvaardbaar maken.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en dat het beroep ongegrond is verklaard. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.549

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.E. Verdonck).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Voorafgaand aan de geplande zitting van 3 februari 2021 is het beroep aangehouden. Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.550 plaatsgevonden op 31 maart 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die per skype-verbinding heeft deelgenomen aan de behandeling ter zitting.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een terugnameverzoek gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Frankrijk heeft niet tijdig op dit verzoek gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening is Frankrijk daarom verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag. De Franse autoriteiten hebben bij brief van 22 december 2020 hun verantwoordelijkheid alsnog expliciet bevestigd.
2. Eiser stelt in de gronden van beroep van 21 januari 2021 dat verweerder met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag aan zich te trekken, omdat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het meest recente AIDA-rapport Frankrijk. [3] Ook verwijst eiser naar het arrest van het EHRM [4] van 2 juli 2020 in de zaak N.H. en anderen tegen Frankrijk (N.H. arrest) [5] , waarin een schending van artikel 3 van het EVRM werd aangenomen. De situatie van eiser is vergelijkbaar met die van de asielzoekers in voornoemd arrest. Eiser kwam eveneens niet in aanmerking voor opvang dan wel andere voorzieningen in Frankrijk terwijl hij hier wel om heeft verzocht. De situatie in de opvang is verder alleen nog maar verslechterd als gevolg van de coronapandemie waardoor een reëel risico op onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [6] ontstaat.
3. Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daarvan in zijn geval niet kan worden uitgegaan. Eiser heeft zelf verklaard dat hij toegang had tot de Dublinprocedure in Frankrijk en dat hij vervolgens in de reguliere procedure kwam. Hij heeft een document gekregen wat kon worden verlengd en waar hij mee kon reizen. Verder heeft hij verklaard dat hij een woning huurde in Frankrijk en hij werkte als schilder. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft waarom het aangehaalde AIDA-rapport niet leidt tot de conclusie dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [7] Verweerder heeft in het bestreden besluit ook voldoende gemotiveerd waarom de aangehaalde uitspraak van het EHRM niet tot de conclusie kan leiden dat er in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. [8] Nu eiser in beroep niet heeft onderbouwd waarom deze motivering onvoldoende of onjuist is, kan die motivering stand houden.
4. Het enkele feit dat het coronavirus zich momenteel ook in Frankrijk verspreidt, maakt niet dat verweerder eiser niet mag overdragen aan Frankrijk. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de impact van het coronavirus ervoor zorgt dat eisers overdracht zal resulteren in onmenselijke behandeling of dat daardoor sprake is van systematische tekortkomingen in de opvanglocaties.
5. Op 9 maart 2021 heeft eiser een afschrift van het patiëntendossier overgelegd waarin onder meer staat vermeld dat de crisisdienst is ingeschakeld op [datum] 2021. Gezien de medische toestand van eiser is er ter zitting een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank Roermond. [9] Hierin is overwogen dat uit het N.H. arrest volgt dat geen sprake hoeft te zijn van structurele tekortkomingen om in een individueel geval te kunnen concluderen dat overdracht (zonder nadere garanties) in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder had in dit geval moeten beoordelen of er individuele garanties nodig zijn in de zin van het arrest Tarakhel tegen Zwitserland [10] , eiser is namelijk een bijzonder kwetsbaar persoon zoals bedoeld in dit arrest.
6. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat er beroep is ingesteld tegen de aangehaalde uitspraak van de rechtbank Roermond. De strekking van het beroepschrift is dat verweerder een andere lezing heeft van het N.H. arrest.
7. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Het N.H. arrest gaat over alleenstaande mannen, geen Dublinclaimanten, die asiel in Frankrijk wilden vragen. Tussen hun verzoek om geregistreerd te worden als asielzoeker en de daadwerkelijke registratie zat enkele maanden in plaats van de destijds geldende wettelijke termijn. In de tussengelegen periode konden de mannen geen aanspraak maken op opvang en andere verstrekkingen omdat zij niet de status hadden van asielzoeker. De situatie van eiser is echter niet vergelijkbaar met de situatie in de uitspraak van 2 juli 2020, alleen al omdat eiser een Dublinclaimant is en de Franse autoriteiten hun verantwoordelijkheid alsnog expliciet hebben bevestigd. De uitspraak betreft ook niet de actuele situatie in Frankrijk, maar gaat over de periode 2013-2015. De situatie van eiser is ook niet vergelijkbaar met de situatie in de aangehaalde uitspraak van de rechtbank Roermond. In die uitspraak had eiseres verklaard dat zij met haar minderjarige kinderen op straat heeft moeten leven en dat zij dagelijks belde om te vragen of er plek was in de opvang. Eisers individuele omstandigheden zijn anders in die zin dat hij zich staande heeft kunnen houden, een huis huurde en werkte als schilder. Verder is niet onderbouwd dat eiser zou hebben geklaagd in Frankrijk over het door hem gestelde gebrek aan opvang.
8. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om aanvullende individuele garanties te vragen aan de Franse autoriteiten. Het betoog van eiser dat hij vanwege zijn psychische problemen als kwetsbaar moet worden aangemerkt en dat verweerder om individuele garanties had moeten verzoeken om te waarborgen dat de noodzakelijke opvang- en zorgvoorzieningen aanwezig zijn, wordt niet gevolgd. Uit het overgelegde patiëntendossier blijkt dat eiser door de crisisdienst is gezien op [datum] 2021, dat hij een psychotisch beeld heeft en dat er geen sprake is van suïcidaliteit. Verder blijkt uit het dossier dat er op [datum] 2021 een redelijke verbetering is gesignaleerd. Op [datum] 2021 is een melding gemaakt dat eiser vrijwillig is vertrokken uit de HTL [11] Hoogeveen en dat er op verzoek van de thuiszorg medicatie is besteld op [datum] 2021. Uit het rapport volgt niet dat eiser op dit moment nog steeds medische behandeling ondergaat en ook niet dat eiser momenteel medicatie gebruikt. Er is een einddatum ingevuld voor zijn actieve medicatie, namelijk [datum] 2021. Er kan uit het patiëntendossier niet worden afgeleid dat sprake is van een bijzonder ernstige gezondheidstoestand als gevolg waarvan eiser als bijzonder kwetsbaar als bedoeld in het arrest Tarakhel moet worden aangemerkt. Overigens is het zo dat in geval van overdracht van eiser zal worden gehandeld als omschreven in artikel 32 van de Dublinverordening. In dit artikel is een procedure opgenomen over de uitwisseling van gezondheidsgegevens van de overdragende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat, om ervoor te zorgen dat de Franse autoriteiten in de eventuele medische behoeften van eiser, waar onder begrepen die betreffende diens mentale gezondheidstoestand, kunnen voorzien.
9. Op grond van het bovenstaande, heeft verweerder mogen oordelen dat eiser aan Frankrijk kan worden overgedragen en heeft verweerder niet ten onrechte geen aanleiding gezien de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Van 2 april 2020.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Nr. 28820/13.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Pagina 5 van het bestreden besluit.
8.Idem.
9.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 22 oktober 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:8152.
10.Arrest van het EHRM van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
11.Handhavings- en Toezichtlocatie.