ECLI:NL:RBDHA:2021:4620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
AWB20/7184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 13 mei 2020, wees de aanvraag af, waarna het bezwaar van eiseres op 28 augustus 2020 kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. K.L. Sett, en een tolk, G.S. Nie. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en direct mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestond tussen eiseres en haar meerderjarige zoon, dat deze gedwongen zou zijn om het grondgebied van de Unie te verlaten indien aan eiseres geen verblijfsrecht werd verleend. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het bestaan van een dergelijke uitzonderlijke situatie bij eiseres ligt. De schriftelijke verklaringen die eiseres had overgelegd, werden niet als objectief en relevant beschouwd, omdat ze niet afkomstig waren uit verifieerbare bronnen en de deskundigheid van de opstellers niet kon worden vastgesteld.

Daarnaast werd opgemerkt dat de verklaringen over de voedselallergie en psychische klachten van de zoon van eiseres niet door objectief bewijs werden ondersteund. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen afgeleid verblijfsrecht had op basis van artikel 20 van het VWEU en relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank wees het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/7184
V-nummer: [#]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiseres,

gemachtigde: mr. K.L. Sett
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde mr. M. Lorier.

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 28 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Als tolk is verschenen G.S. Nie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en meteen mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar terecht geconcludeerd dat niet is aangetoond dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiseres en haar meerderjarige zoon dat deze feitelijk gedwongen zal zijn om het grondgebied van de Unie te verlaten wanneer aan eiseres geen verblijfsrecht wordt aangenomen.
2. Verweerder heeft daarbij terecht de meerderjarigheid van de zoon betrokken. Uit het arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie [1] volgt dat in dat geval alleen in zeer uitzonderlijke situaties waarin de burger van de Unie op geen enkele wijze kan worden gescheiden van het familielid van wie hij afhankelijk is een afgeleid recht op verblijf voor dit familielid ontstaat.
3. De bewijslast van het bestaan van een dergelijke uitzonderlijke situatie ligt in de eerste plaats bij eiseres. In dit verband heeft zij een reeks schriftelijke verklaringen van derden overgelegd die zijn beoordeeld door verweerder. Het betreft verklaringen van personen uit de directe omgeving van eiseres die op haar verzoek zijn opgesteld en dus niet afkomstig zijn uit een objectief verifieerbare bron. Er kan verder niet worden vastgesteld dat één van hen een in dit verband relevante deskundigheid bezit. Dat betekent dat aan die verklaringen niet de waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan toekent.
4. Voor wat betreft de verklaringen ter zitting dat de zoon van eiseres last heeft van voedselallergie en psychische klachten, geldt dat die verklaringen niet worden ondersteund door enig objectief bewijs. De gestelde omstandigheden leiden dan ook evenmin tot de conclusie dat sprake is van de bedoelde uitzonderlijke situatie.
5. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres geen afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU [2] en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Chavez-Vilchez [3] .
6. Verweerder heeft kunnen afzien van horen in bezwaar gelet op wat er in het primaire besluit is vastgesteld en wat daar in bezwaar tegen is ingebracht.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van N.M.L. van der Kammen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.
2.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
3.Arrest van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.