ECLI:NL:RBDHA:2021:4591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
09/130275-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging en belediging met TBS en dwangverpleging

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een 39-jarige man veroordeeld voor het bedreigen van medewerkers van een advocatenkantoor en het beledigen van een politieagent. De verdachte weigerde mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestelijke gezondheid, maar deskundigen stelden vast dat hij leed aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, psychoses en schizofrenie. De rechtbank volgde het advies van de deskundigen en legde de verdachte TBS met dwangverpleging op voor de maximale duur van vier jaar. Voor de belediging van de politieagent werd geen straf of maatregel opgelegd, omdat de TBS-maatregel al was opgelegd.

De zaak kwam ter terechtzitting na meerdere pro forma zittingen en een inhoudelijke zitting. De officier van justitie, mr. M.L. Groeneveld, vorderde TBS, terwijl de verdediging pleitte voor een TBS-maatregel met voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormde voor de veiligheid van anderen en dat behandeling noodzakelijk was om herhaling van geweldsdelicten te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet intrinsiek gemotiveerd was om mee te werken aan zijn behandeling, wat de noodzaak van dwangverpleging onderstreepte. De rechtbank legde de TBS-maatregel op, met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/130275-20
Datum uitspraak: 4 mei 2021
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 augustus 2020, 4 november 2020, 27 januari 2021 (allen pro forma) en 21 april 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Groeneveld en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S.C. van Klaveren, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 mei 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of medewerkers van [advocatenkantoor] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of medewerkers van [advocatenkantoor] dreigend de woorden toe te voegen: "Die [slachtoffer1] moet echt oppassen, iedereen die daar werkt moet oppassen. Als een van jullie wordt neergeschoten, weten jullie waarom. Die [slachtoffer1] moet oppassen buiten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant1] , hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Hoerenkind" en/of "Flikkertje" en/of "Kanker pedofiel", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht zich op 6 mei 2020 schuldig te hebben gemaakt aan een bedreiging en zich op 14 mei 2020 schuldig te hebben gemaakt aan belediging.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich namens de verdachte op het standpunt dat feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan. De raadsman refereert zich voor wat betreft feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 44).
Ten aanzien van. feit 1:
1) Het proces-verbaal aangifte, [slachtoffer2] , opgemaakt op 12 mei 2020, voor zover inhoudende (p. 20-21):
Ik,
[slachtoffer2], ben werkzaam bij het advocatenkantoor genaamd [advocatenkantoor] .
Op 6 mei 2020 had [verdachte] gebeld naar
hetkantoor. Ik hoorde de [verdachte] heel agressief en verbaal door mij heen praten. Ik hoorde de [verdachte] zeggen: "Die [slachtoffer1] moet echt oppassen, iedereen die daar werkt moet oppassen. Als een van jullie wordt neergeschoten, weten jullie waarom. Die [slachtoffer1] moet oppassen buiten". Ik hoorde dat de [verdachte] mij dood wenste.
Ik voelde mij heel angstig en was bang dat hij langs zou komen op het advocatenkantoor.
2) Het proces-verbaal aangifte, [slachtoffer1] , opgemaakt op 14 mei 2020, voor zover inhoudende (p. 37-38):
Ik,
[slachtoffer1], hoorde op 6 mei 2020 onderstaande van mijn medewerkers [slachtoffer2] en [getuige] . [verdachte] belde terug. Hij was aan het bedreigen en uitschelden. [slachtoffer2] hoorde de [verdachte] onder andere zeggen: "Die [slachtoffer1] moet echt oppassen, iedereen die daar werkt moet oppassen. Als een van jullie wordt neergeschoten, weten jullie waarom. Die [slachtoffer1] moet oppassen buiten!
3) Het proces-verbaal van verhoor [getuige] , opgemaakt op 13 mei 2020, voor zover inhoudende (p. 26):
Ik,
[getuige], hoorde en zag op 6 mei 2020 dat [slachtoffer2] de telefoon opnam en hoorde aan de stem dat het wederom [verdachte] was die inbelde. Ik hoorde dat [verdachte] gelijk, wederom schreeuwend, aan het praten was. (…) Ik hoorde hem zeggen: [slachtoffer1] moet oppassen en die kut turk moet ook oppassen. Als hij wordt neergeschoten of een van jullie dan weten jullie dat ik het was.' (…)
Ik ben door deze uitlatingen echt heel erg bang en ben heel voorzichtig als ik het
kantoor moet openen of afsluiten.
Ten aanzien van feit 2:
4) Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 14 mei 2020, voor zover inhoudende (p. 8-9);
Op 14 mei 2020 hield ik [verbalisant1] hoofdagent van politie Eenheid Den Haag als verdachte aan [verdachte]
te‘s-Gravenhage. (…)
Terwijl wij deze gecontroleerde insluitingsprocedure uitvoerden hoorde ik [verdachte] het
volgende roepen: “Flikkers zijn jullie!”. (…)
Ik voel mij door deze beledigingen in goede eer een naam aangetast.
5) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 mei 2020 door [verbalisant2] , voor zover inhoudende, (p. 43);
Op 14 mei 2020, keek ik de body-cam beelden van collega [verbalisant1] uit en hoorde verdachte [verdachte] , tegen collega [verbalisant1] zeggen:
(…) Hoerenkind;
(…) Flikkertje;
(…) Kanker pedofiel;
(…) Flikkertje.
3.5
Bewijsoverwegingen
Redelijke vrees
De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat bij de aangevers sprake is geweest van een redelijke vrees dat verdachte zijn woorden tot uitvoering zou brengen. De bedreiging is immers telefonisch gedaan door iemand die duidelijk overstuur was. Bovendien heeft aangever [slachtoffer1] de bedreiging zelf niet gehoord en is aangeefster [slachtoffer2] niet door verdachte bij naam genoemd.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist is dat de uitlatingen van de verdachte van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij degenen tot wie zij waren gericht, de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Niet vereist is dat bij de bedreigde werkelijk vrees is ontstaan. Voorts is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer1] (hierna: aangever) door zijn collega’s op de hoogte is gebracht van de telefonische bedreiging aan zijn adres, zodat hij net als [slachtoffer2] en [getuige] van de bedreigingen op de hoogte is geraakt. Zijn collega’s hebben ook de door de verdachte gebruikte bewoordingen aan aangever medegedeeld. Namelijk dat hij moest oppassen en dat als iemand zou worden neergeschoten zij zouden weten wie verantwoordelijk zou zijn. De bedreiging was van dien aard en is onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [slachtoffer2] (hierna: aangeefster) en [getuige] (hierna: getuige) de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen. Zij kenden de verdachte niet en werden telefonisch met bedreigende bewoordingen, gericht aan het adres van (al dan niet bij naam genoemde) medewerkers van het kantoor geconfronteerd. De rechtbank is van oordeel dat diezelfde redelijke vrees bij aangever [slachtoffer1] kon ontstaan toen aangeefster en de getuige hem van de bedreiging op de hoogte brachten. De verdachte heeft de naam van [slachtoffer1] zelfs expliciet genoemd bij zijn bedreiging, waardoor de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad dat zijn bedreiging bij aangever terecht zou komen en dat bij aangever de redelijke vrees zou ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
De verdediging wordt niet gevolgd in het verweer dat de redelijke vrees ontbreekt nu de uitingen telefonisch en onder hevige emoties zijn gedaan. Deze omstandigheden doen naar het oordeel van de rechtbank niets af aan het karakter en de ernst van de bedreiging. Daar bovenop kan een bedreiging die door een boos persoon wordt geuit, juist ernstiger en gevaarlijker overkomen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 1.
Beledigingen
Op grond van de camerabeelden gemaakt door de bodycam en het proces-verbaal van aanhouding concludeert de rechtbank daarnaast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belediging van verbalisant Kersten door hem “Hoerenkind", "Flikkertje" en "Kanker pedofiel” te noemen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 2.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 6 mei 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en medewerkers van [advocatenkantoor] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en
diemedewerkers van [advocatenkantoor] dreigend de woorden toe te voegen: " Die [slachtoffer1] moet echt oppassen, iedereen die daar werkt moet oppassen. Als een van jullie wordt neergeschoten, weten jullie waarom. Die [slachtoffer1] moet oppassen buiten”;
2
hij op 14 mei 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant1] , hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Hoerenkind" en "Flikkertje" en "Kanker pedofiel".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde feit de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen nu de verdachte volgens de raadsman bereid is om zelfstandig mee te werken aan zijn behandeling en medicatie in te nemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van medewerkers van een advocatenkantoor. Dit is een ernstig feit dat een grote impact heeftgehad op de slachtoffers en hun gevoelens van veiligheid. Dat blijkt ook uit de verklaringen van de slachtoffers. Zij verklaren erg bang en extra op hun hoede te zijn geweest na de bedreiging door de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van een politieagent. De door hem geuite woorden zijn beledigend en kwetsend. Dit getuigt van een onaanvaardbaar gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van de verdachte van 25 maart 2021. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij al meerdere keren is veroordeeld voor bedreiging en belediging.
Pro Justitia dubbelrapportage
De verdachte is, na een bevel daartoe van de rechter-commissaris, van 12 november 2020 tot 30 december 2020 ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) en onderzocht door een multidisciplinair team. Dit heeft geresulteerd in een Pro Justitia rapportage, uitgebracht op 19 februari 2021 (hierna: het rapport) en ondertekend door de onderzoekers: H.T.J. Boerboom (psychiater) en F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel (GZ-psycholoog). De rechtbank heeft kennisgenomen van dit rapport.
Uit het rapport blijkt dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Hierdoor hebben geen somatisch, testpsychologisch -en psychomotorisch onderzoek plaatsgevonden. Ook heeft hij geen machtigingen verleend voor het opvragen van medische en psychologische informatie. Desalniettemin werd door observatie, gesprekken en collaterale informatie een redelijk beeld verkregen van zijn functioneren, aldus de rapporteurs. De onderzoekers hebben de informatie voor hun rapport gehaald uit het beperkt aantal gesprekken met de verdachte, de in het rapport genoemde beschikbare stukken, het milieuonderzoek en de groepsobservatie.
Stoornis
Gezien het consistent beschreven beloop van gedrag en symptomen door de jaren heen kan
classificerend gesteld worden dat er bij betrokkene sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waar op latere leeftijd psychose bij gekomen is, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie. Over het gebruik van middelen is maar beperkt informatie beschikbaar, zodat een mogelijk verband met agressie en/of psychose onduidelijk blijft. Er lijkt echter geen sprake van een duidelijk patroon van middelengebruik. Een stoornis in middelengebruik kan zodoende niet vastgesteld maar ook niet uitgesloten worden.
Toerekeningsvatbaarheid
Bij de verdachte is een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. In de laatste jaren vertoont de verdachte daarnaast toenemend ernstig disfunctioneel en bevreemdend gedrag dat naar alle waarschijnlijkheid voortkomt uit psychose. Dat de verdachte tijdens het plegen van de feiten een psychotische motivatie had is niet vast komen te staan. Het disfunctionele gedrag van de verdachte tijdens het plegen van de feiten past wel binnen het gedragspatroon vanuit de antisociale persoonlijkheidsstoornis. De daarbij horende emotieregulatie-, agressieregulatie- en frustratietolerantieproblematiek en het disfunctionele karakter ervan passen daarnaast ook bij de schizofrenie, waardoorde onderzoekers adviseren de verdachte zijn handelen in verminderde mate toe te rekenen.
Recidiverisico en behandelmogelijkheden
Het risico op geweldsrecidive is volgens de onderzoekers hoog als de verdachte geen externe structuur, medicatie en behandeling krijgt. Wanneer de verdachte meer vrijheden krijgt, valt hij terug in zijn oude gedrag, pleegt hij geweldsdelicten en blijkt hij niet in staat om zijn leven zelfstandig vorm te geven. Het is daarom volgens de onderzoekers noodzakelijk dat de verdachte een strikt kader heeft. Ook is het belangrijk dat wordt onderzocht welke medicatie het meest passend is, omdat dit een positieve invloed kan hebben op de verdere psychologische behandelonderdelen.
In het verleden zijn twee pogingen van de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (hierna: ISD) mislukt, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden hield. Ook in het penitentiair psychiatrisch centrum vertoonde de verdachte ernstige gedragsproblemen door onder andere het personeel te bedreigen en beledigen. Op grond van de voorgeschiedenis, het hoge recidiverisico, de stoornissen van de verdachte, het gebrek aan ziektebesef en -inzicht en het feit dat de verdachte niet intrinsiek gemotiveerd is om medicatie te nemen, hetgeen noodzakelijk is als TBS met voorwaarden zou worden overwogen, adviseren de onderzoekers om aan de verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en acht de conclusies van de onderzoekers duidelijk en goed onderbouwd. De deskundigen hebben ondanks het gebrek aan medewerking van de verdachte helder gemotiveerd hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank neemt de conclusies daarom over en legt deze conclusies mede aan haar oordeel ten grondslag.
Gelet op de inhoud van het rapport, de bewezenverklaarde bedreiging en het strafblad van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte onmiskenbaar een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen en dat behandeling van zijn stoornis noodzakelijk en vereist is om herhaling van ernstige geweldsdelicten te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om de verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
Dit alles maakt dat de rechtbank de maatregel van TBS aan de verdachte zal opleggen.
De rechtbank overweegt daartoe dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. Bedreiging is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en tijdens het begaan van het feit bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Verder is de rechtbank op grond van de conclusies van de onderzoekers van oordeel dat de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en dat behandeling van zijn stoornis noodzakelijk en vereist is om een herhaling van soortgelijke of ernstigere geweldsdelicten te voorkomen.
Anders dan de advocaat, ziet de rechtbank geen ruimte voor een TBS met voorwaarden. De verdachte heeft vanaf het begin geweigerd mee te werken aan de onderzoeken en uit het rapport blijkt dat hij niet intrinsiek gemotiveerd is om medicatie te nemen. Bovendien heeft de verdachte in het verleden tot twee keer toe niet meegewerkt aan de voorwaarden in het kader van een ISD-maatregel. De rechtbank acht dwangverpleging daarom noodzakelijk.
Duur van de maatregel
Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de TBS is opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechter moet in dit kader alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen en kan daarbij onder meer betrekken of de bedreiging werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke bedreiging geen sprake geweest. De bedreiging is niet met niet-verbaal agressief gedrag gepaard gegaan. De verdachte heeft de slachtoffers van de bedreiging weliswaar angst aangejaagd, maar dat deze daadwerkelijk zou worden uitgevoerd is niet aannemelijk geworden De bewezenverklaarde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan te merken als misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De aan de verdachte op te leggen TBS is daarom beperkt tot de maximale periode van vier jaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de verdachte naast de TBS met dwangverpleging nog een straf op te leggen. Gelet hierop zal de rechtbank ten aanzien van de onder 2 bewezenverklaarde belediging, voor welk feit geen TBS opgelegd kan worden, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte voor dit feit geen straf of maatregel opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 37a, 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
ten aanzien van feit 1:
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
ten aanzien van feit 2:
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Sno, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. N. Achahbar, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. C.I.J. van den Bogert en D.A. Goldstoff, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2021.