ECLI:NL:RBDHA:2021:4574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
C/09/606164 / KG ZA 21-64
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekken koosjere voeding door justitiële inrichting afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], thans verblijvende in het Justitieel Centrum [plaats], vorderde dat de Staat der Nederlanden hem koosjere voeding zou verstrekken tijdens zijn detentie. [Eiser] was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en had bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting (P.I.) in Leeuwarden aangegeven dat hij 'hervormd' was. Na een aantal verzoeken om koosjere maaltijden, die door de directeur van de P.I. op advies van rabbijn [X] waren afgewezen, diende [eiser] een klaagschrift in bij de Commissie van Toezicht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelde door geen koosjere voeding te verstrekken, aangezien de directeur van de P.I. had voldaan aan de geldende richtlijnen en advies had ingewonnen bij de rabbijn. De voorzieningenrechter wees de vordering van [eiser] af, oordeelde dat de bestuursrechtelijke weg gevolgd diende te worden en dat de Staat niet in strijd met de wet handelde. [Eiser] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/606164 / KG ZA 21-64
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 1 maart 2021
in de zaak van
[eiser]thans verblijvende in het Justitieel Centrum [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.C. Leinders te Echt,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (het Ministerie van Justitie en Veiligheid) zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier.
Tevens zijn aanwezig [eiser] , vergezeld van mr. Leinders, en namens de Staat de heer [Y], senior juridisch adviseur DJI, vergezeld van mr. Beekes.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Bij vonnis van 19 november 2020 is [eiser] door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Daarvoor heeft hij reeds vanaf 13 januari 2020 tot 11 juni 2020 in voorlopige hechtenis gezeten. De voorlopige hechtenis is nadien een aantal weken geschorst geweest. Op 15 juli 2020 is [eiser] weer in voorlopige hechtenis genomen en sindsdien is hij gedetineerd.
1.2.
Bij aanvang van zijn detentie in de penitentiaire inrichting (P.I) in Leeuwarden heeft [eiser] bij binnenkomst als geloofsovertuiging ‘hervormd’ opgegeven. Op 31 juli 2020 heeft [eiser] in verband met (onder meer) een beslissing tot afwijzing door de directeur van de P.I. van een door hem gedaan mondeling verzoek om verstrekking van koosjere voeding een schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing gevraagd. Dit verzoek is op 6 augustus 2020 door de voorzitter van de Beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) afgewezen wegens gebrek aan belang, nu bezwaar tegen het niet verstrekken van koosjere voeding bij klaagschrift bij de beklagcommissie aan de orde gesteld dient te worden.
1.3.
[eiser] heeft vervolgens een klaagschrift ingediend bij de Commissie van Toezicht locatie PI Leeuwarden. Deze beklagprocedure loopt nog.
1.4.
Op 13 augustus 2020 heeft [eiser] alsnog een schriftelijk verzoek ingediend om koosjere maaltijden verstrekt te krijgen. De directeur van de P.I. te Leeuwarden heeft vervolgens advies gevraagd aan rabbijn [X] over de vraag of aan [eiser] koosjere maaltijden zouden moeten worden verstrekt. De rabbijn heeft hieromtrent, na met [eiser] te hebben gesproken, negatief geadviseerd. De directeur van de P.I. heeft conform dat advies van de rabbijn het verzoek van [eiser] afgewezen.
1.5.
Op 18 augustus 2020 is [eiser] overgeplaatst naar de P.I. te Zwolle. Bij binnenkomst heeft [eiser] aangegeven koosjere maaltijden te willen ontvangen. Aan [eiser] zijn vervolgens de eerste twee dagen koosjere maaltijden verstrekt. De directeur van de P.I. heeft ten aanzien van de vraag of aan het verzoek van [eiser] diende te worden voldaan, advies gevraagd aan een joods geestelijk verzorger. De joods geestelijk verzorger heeft hieromtrent negatief geadviseerd. Vervolgens is besloten om aan [eiser] geen koosjere maaltijden meer te verstrekken. Na deze beslissing heeft [eiser] een schorsingsverzoek ingediend, welk verzoek op 28 augustus 2020 door de RSJ is afgewezen.
1.6.
Na terugplaatsing naar de P.I. te Leeuwarden, is [eiser] op 1 december 2020 overgeplaatst naar het Justitieel Centrum [plaats] . Bij binnenkomst heeft [eiser] wederom verzocht om koosjere maaltijden aan hem te verstrekken. Vervolgens heeft de directeur van de P.I. daarover advies gevraagd aan rabbijn [X] . De rabbijn heeft [eiser] op 3 december 2020 gezien en opnieuw negatief geadviseerd. De directeur heeft daarop het verzoek van [eiser] op 4 december 2020 afgewezen. Tegen deze beslissing heeft [eiser] geen beklag ex artikel 60 Penitentiaire beginselen wet (Pbw) ingesteld.
1.7.
Op 31 december 2020 heeft rabbijn [X] een e-mail met de volgende inhoud aan de Staat verstuurd:
“De richtlijnen waar wij ons op baseren zijn gebaseerd op de joodse wet.
Dat betekent dat iemand met een joodse moeder automatisch joods is.
Wel moet uit het gesprek blijken dat iemand een joodse moeder heeft.
Enkel en alleen de opmerking: "Mijn moeder is joods." is niet voldoende om een positief advies te kunnen geven. Ik heb meer informatie van de gedetineerde nodig. Velen zijn ervaringsdeskundigen en weten dat kosher eten kwalitatief beter is en weten ook dat de moeder bepalend is. Daarom vraag ik door om meer te weten te komen over zijn moeder.
Ook gebeurt het vaak dat moslims kosher eten aanvragen, aangezien dit ook voldoet aan hun eisen. Ook dan geef ik negatief advies.
Binnen het liberale jodendom wordt een iets ruimere norm gehanteerd, namelijk dat iemand met een joodse vader en een positieve identificatie met het jodendom ook als joods wordt erkend.
Binnen justitie zijn orthodoxe rabbijnen ook bereid om deze norm te hanteren.
Daarnaast is het mogelijk dat een niet-joods iemand toetreedt tot het jodendom. Daartoe en daarvoor dient er intensief contact te zijn met het rabbinaat, dat uiteindelijk de beslissing neemt om iemand 'uit te laten komen'. Dit geldt zowel binnen het orthodoxe als het liberale jodendom.
De advocaat van de heer [eiser] suggereert dat mijn negatief advies gebaseerd is op mijn orthodoxe visie van het jodendom. Nogmaals - zie bovenstaande - dat is niet waar!
De heer [eiser] heeft geen joodse ouders
De heer [eiser] heeft geen contact gehad met welk rabbinaat dan ook, niet orthodox en niet liberaal.
Dit alles naar zijn eigen zeggen bij mijn eerste contact met hem in Leeuwarden.
De tweede vraag over de terughoudendheid van justitie t.a.v. het verstrekken van de koshere maaltijden is niet een vraag aan de rabbijn, maar een specifiek op justitie gerichte vraag. Alle speciale maaltijden bij justitie zijn inderdaad duurder. Bovendien is het ook een principiële kwestie, of iemand echt recht op de speciale maaltijden.”
1.8.
Tussen partijen is in geschil of de Staat onrechtmatig jegens [eiser] handelt door hem geen koosjere voeding te verstrekken.
1.9.
[eiser] vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te gebieden aan [eiser] gedurende zijn gehele verblijf in detentie koosjere voeding te (doen) verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de Staat in de proceskosten. De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.10.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.11.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vordering gegeven. De burgerlijke rechter dient zich echter, ook als zij op voormelde grond bevoegd is, van een oordeel te onthouden daar waar de wet een bijzondere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengesteld.
1.12.
Partijen verschillen van mening over de vraag of een andere rechtsgang geëigend is. Met de Staat is de voorzieningenrechter van oordeel dat in beginsel de bestuursrechtelijke weg dient te worden gevolgd indien er klachten zijn over de voeding in detentie, via beklag en eventueel beroep bij de RSJ op grond van de Pbw. In dit specifieke geval acht de voorzieningenrechter het echter bij uitzondering geraden toch inhoudelijk te oordelen. Daartoe is van belang dat een eerdere beklagprocedure nog steeds loopt en onduidelijk is of en wanneer daarin wordt geoordeeld, terwijl [eiser] door zijn overplaatsing naar een derde P.I. feitelijk gedwongen wordt opnieuw de hele bestuursrechtelijke route af te lopen, met alle vertraging van dien. Nu de zaak - anders dan de Staat meent - naar zijn aard spoedeisend is, omdat voeding elke dag opnieuw aan de orde is, ziet de voorzieningenrechter dan ook aanleiding toch een voorlopig inhoudelijk oordeel te geven, zodat [eiser] weet waar hij aan toe is.
1.13.
De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eiser] af. Daartoe is van belang dat de weigering tot het verstrekken van koosjere maaltijden strookt met het ter zake geldende beleid. In de ‘Circulaire met betrekking tot belijders van de joodse godsdienst in justitiële inrichtingen’ is ten aanzien van het verstrekken van koosjer voedsel als volgt bepaald:
“1.2 Verstrekking bij binnenkomst
Indien een in te sluiten persoon bij eerste binnenkomst of vlak daarop in een inrichting om koosjer eten verzoekt wordt aan dit verzoek zoveel mogelijk voldaan. Vervolgens kan contact worden opgenomen met de joodse geestelijk verzorger om advies over de eventuele voortzetting van de verstrekking van koosjer voedsel.
1.3
Verstrekking in de loop van het verblijf
Indien een ingeslotene na een langere tijd van verblijf in de inrichting om koosjer voedsel verzoekt, kan met een beslissing op dit verzoek worden gewacht totdat de directeur van de inrichting met de joodse geestelijke verzorger heeft overlegd over de wenselijkheid om aan het verzoek te voldoen.”
1.13.
De directeur van het Justitieel Centrum [plaats] heeft hieraan voldaan en advies gevraagd aan rabbijn [X] . Uit de stukken volgt dat de rabbijn bij het uitbrengen van het advies de wetten van het joodse geloof heeft toegepast, waarbij hij rekening heeft gehouden met de verschillende stromingen binnen het joodse geloof. De rabbijn is van mening dat deze wetten niet meebrengen dat aan [eiser] koosjer voedsel hoeft te worden verstrekt en heeft dienovereenkomstig geadviseerd. De directeur van de P.I. heeft in lijn met dit advies het verzoek van [eiser] tot het verstrekken van koosjer voedsel gemotiveerd afgewezen.
1.14.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Staat hiermee gedaan wat van hem verwacht kon worden en handelt de Staat niet onrechtmatig jegens [eiser] . De vordering wordt dan ook afgewezen.
1.15.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vordering af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.683,-, waarvan € 1.016,- aan salaris advocaat en € 667,- aan griffierecht, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw;
2.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
2.4.
verklaart deze kostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
Mr. F.E. Oorburg-Hundscheid mr. S.J. Hoekstra-van Vliet