ECLI:NL:RBDHA:2021:4555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
AWB 21/970 en AWB 971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake niet tijdig nemen van besluiten op bezwaar door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], op 12 februari 2021 beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun bezwaarschriften, die dateren van 13 december 2018. Deze bezwaarschriften waren gericht tegen besluiten van 16 november 2018, waarbij hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf waren afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn reeds geruime tijd was verstreken en dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende concrete omstandigheden heeft aangevoerd die de besluitvorming in de weg staan. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende tijd heeft gehad om te beoordelen of nader onderzoek in de bezwaarprocedures van eisers nodig was.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de bezwaarschriften. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld op € 267,-. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/970 en AWB 21/971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaken tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [#]

[eiser 2], geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [#]
van Guinese nationaliteit,
[referente] , referente
hierna: eisers
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben op 12 februari 2021 bij de rechtbank beroepen ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van besluiten op bezwaar van 13 december 2018, gericht tegen de besluiten van 16 november 2018, waarbij de aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van [eiser 1] en [eiser 2] zijn afgewezen.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd. Verweerder heeft op 8 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben bij brief van 15 maart 2021 de gronden van beroep nader aangevuld en gereageerd op het verweerschrift.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Uit artikel 76 van de Vreemdelingenwet (Vw) volgt dat, indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking omtrent de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, bedoeld in artikel 1a, onderdeel b van de Vw, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, Awb, wordt beslist binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Ingevolge artikel 7:10, tweede lid van de Awb wordt de termijn opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Verweerder heeft bij brief van 31 december 2018 de ontvangst van de bezwaarschriften bevestigd. Verweerder heeft eisers tevens in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaar in te dienen en de beslistermijn met ten hoogste twee weken verlengd. Tevens heeft verweerder gebruik gemaakt van de mogelijkheid de beslistermijn met zes weken te verdagen. Op 14 januari 2019 zijn de gronden van bezwaar ingediend. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken.
De rechtbank stelt voorts vast dat eisers verweerder bij brieven van 27 december 2019 hebben meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Verweerder heeft op 29 april 2020 een dwangsombesluit geslagen en heeft daarbij de maximale dwangsom van €1442,- toegekend aan eisers.
De beroepen zijn kennelijk gegrond.
10. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
11. Verweerder heeft in het verweerschrift van 8 maart 2021 gesteld dat is gebleken dat er meer tijd nodig is om te kunnen beoordelen of in de bezwaarprocedures van eisers nader onderzoek is geïndiceerd. Derhalve is het voor verweerder niet mogelijk een redelijke termijn te geven waarbinnen hij kan beslissen. Verweerder verzoekt de beroepen aan te houden en de stand van zaken na acht weken opnieuw op te vragen.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft geen concrete omstandigheden gesteld die besluitvorming in de weg zitten. Dat verweerder stelt dat hij meer tijd nodig heeft om te kunnen beoordelen of in de bezwaarprocedures van eisers nader onderzoek is geïndiceerd is daarvoor onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende tijd heeft gehad om te kunnen beoordelen of nader onderzoek is geïndiceerd. De bezwaarschriften van eisers dateren immers van 13 december 2018 en de beslistermijn is reeds geruime tijd verstreken. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit de bezwaarschriften te nemen.
13. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
14. De rechtbank is van oordeel dat omdat het samenhangende bezwaarschriften betreft, de procedures zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd.
15. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 267.- (1 punt, wegingsfactor 0,5). De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen in verband met het niet tijdig nemen van besluiten op bezwaar gegrond;
- vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
- draagt verweerder op alsnog besluiten te nemen op de bezwaarschriften binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van
N. Joacim, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.