ECLI:NL:RBDHA:2021:4488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
C/09/607246 / FA RK 21-935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder en afwijzing beëindiging gezag vader in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van beide ouders te beëindigen, omdat de minderjarigen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen. De moeder is niet ter zitting verschenen en heeft geen verweer gevoerd, terwijl de vader wel aanwezig was en verweer heeft gevoerd tegen de beëindiging van zijn gezag. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd, omdat zij al langere tijd niet betrokken is in het leven van de minderjarigen en niet in staat is om de verantwoordelijkheid te dragen. De vader daarentegen heeft een positieve rol in het leven van de minderjarigen en zijn gezag is niet beëindigd. De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de moeder uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft de griffier gelast deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: FA RK 21-935 / C/09/607246
Datum uitspraak: 16 april 2021
Beschikking van de Enkelvoudige Kamer
Beëindiging gezag
in de zaak naar aanleiding van het op 10 februari 2021 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:
-
[minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats 2] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door advocaat: mr. N. Nentjes, gevestigd te Rotterdam,
en

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;

de beoogd voogdes,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de fax van de zijde van de advocaat van 13 april 2021.
Op 13 april 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijstaan door zijn advocaat.
De moeder is conform wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk bij het [verblijfplaats]
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 september 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 22 september 2020 tot 22 september 2021, alsmede de verleende machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 22 september 2020 tot 22 september 2021.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 december 2020 machtiging verleend [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 9 december 2020 tot 22 september 2021.

Verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Aan het verzoek is het volgende ten grondslag gelegd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kennen een belaste voorgeschiedenis, waarbij zij getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Zij zijn getuige geweest van zowel fysieke als verbale mishandeling. De vader en de moeder hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onvoldoende een stabiele en veilige opvoedsituatie kunnen bieden. De minderjarigen hebben op hun jonge leeftijd al veel meegemaakt en hebben behoefte aan een bovengemiddeld opvoedklimaat. [minderjarige 1] is een kwetsbaar en beschadigd meisje met gedragsproblematiek dat wijst op problemen in de hechting en trauma. Zij wordt snel boos en schiet snel in de stress. Verder heeft zij last van nachtmerries en is er nog sprake van bedplassen en broekpoepen. School signaleert dat zij zich snel afgewezen voelt en dwingend over kan komen. Op dit moment volgt zij hiervoor rouwtherapie. Bij [minderjarige 2] zijn er zorgen op het gebied van aandachtsproblemen (concentratieproblemen, onrust, moeite met regulatie van haar eigen gedrag) en gedrag dat past bij verstoringen die zijn opgelopen in het basisvertrouwen (continu opeisen van aandacht, problemen met emotieregulatie, onrust en veel gericht zijn op de omgeving). Het gezinshuis waar de minderjarigen thans verblijven beschikt over de expertise om hen te begeleiden naar volwassenheid.
Desgevraagd is tijdens de zitting namens de Raad naar voren gebracht dat een gezagsbeëindigende maatregel duidelijkheid en rust moet bieden voor de minderjarigen. Jaarlijks een zitting in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing brengt onzekerheid voor hen mee. Dit geldt zeker als de minderjarigen twaalf jaar zijn en oproepen van de rechtbank ontvangen. Dit is mogelijk belastend voor de minderjarigen en wordt niet in hun belang geacht. Daarnaast zijn de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet langer de geëigende maatregelen, nu toewerken naar thuisplaatsing niet langer het doel is. Een beëindiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in het vrijwillig kader acht de Raad niet in het belang van de minderjarigen. Het is, gelet op de omvang van de gedragsproblematiek van de minderjarigen, belangrijk dat de gecertificeerde instelling betrokken blijft in verband met de kennis van de gecertificeerde instelling en de mogelijkheden tot het voeren van regie. De gecertificeerde instelling kan meedenken over de inzet van de meest passende hulpverlening. De gezagsbeëindigende maatregel doet volgens de Raad niets af aan de rol die de vader thans heeft in het leven van de minderjarigen. Hij blijft betrokken bij beslissingen rondom de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en dit zal in het belang van de minderjarigen ook altijd gestimuleerd worden.

Standpunt van de overige betrokkenen

Verwijzingsverzoek meervoudige kamer
Namens de vader is allereerst verzocht de behandeling van het verzoek te verwijzen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Daartoe heeft de advocaat van de vader gesteld dat het onderhavige verzoek van ingrijpende aard is en zeer vergaande gevolgen heeft in geval van toewijzing daarvan. De ontwikkelde jurisprudentie sluit ook aan bij dit verzoek.
Beëindiging ouderlijk gezag
De vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat, voorts verweer gevoerd tegen het verzoek. Het is in het belang van de minderjarigen niet noodzakelijk en proportioneel om het gezag van de vader te beëindigen. De vader heeft een goede samenwerkingsrelatie met het [verblijfplaats] en de vader stelt de belangen van de minderjarigen te allen tijde voorop. Ondanks het feit dat de vader het niet altijd eens is met de beslissingen vanuit het [verblijfplaats] en/of de jeugdbeschermer, werkt hij altijd – in het belang van de minderjarigen – mee. Hij heeft de hulpverlening voor de minderjarigen indertijd zelf aangevraagd en werkt sindsdien overal aan mee. De vader is positief betrokken en hij trekt niet aan de minderjarigen door uit te spreken dat ze ooit weer thuis moeten komen wonen. De situatie en hun perspectief is voor de minderjarigen duidelijk en dat is mede te danken aan de zeggenschap van de vader. Aan het beschermen van deze zeggenschap dient een zwaarder belang te worden toegekend, dan uitsluitend het belang de situatie formeel te laten aansluiten op de praktijk. Het belang van de gezinsband en de rol van de vader is in lijn met internationaalrechtelijke bepalingen, waar rechtstreekse werking aan is toegekend. Gezagsbeëindiging uitsluitend op grond van de verwachting dat de jaarlijkse zittingen in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing mogelijk onrust zullen veroorzaken volstaat niet.
De moeder is niet ter zitting verschenen en zij heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht het verzoek van de Raad te onderschrijven. De minderjarigen zijn beschadigd en kwetsbaar. Hoewel de vader heeft geprobeerd de verzorging en opvoeding op zich te nemen, is hij niet in staat gebleken hen de bovengemiddelde opvoedingsomgeving te bieden die zij nodig hebben. Hij heeft wel in het belang van de minderjarigen gehandeld en zal ook betrokken blijven bij de keuzes omtrent de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De gecertificeerde instelling zal ook de moeder blijven betrekken bij het leven van de minderjarigen. Terugplaatsing bij de moeder is eveneens niet aan de orde wegens een onveilige opvoedomgeving. Bij de moeder is sprake van persoonlijke problematiek. Zij heeft een beperkt inzicht in haar problematiek en bagatelliseert de zorgen die bestaan over de minderjarigen.

Beoordeling

Verwijzing meervoudige kamer
De rechtbank ziet op dit moment onvoldoende aanleiding de zaak ter verdere behandeling en beslissing te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Daartoe is mede redengevend de inhoud van de te nemen beslissing.
Beëindiging ouderlijk gezag
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan de vereisten van 1:266, eerste lid, aanhef en onder a BW is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat beide ouders niet binnen een voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbare termijn weer in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De ernstige ontwikkelingsbedreiging is gelegen in de gedragsproblematiek van de minderjarigen die verband houden met de trauma’s die zij in het verleden hebben opgelopen in de thuissituatie bij de ouders. In het gezinshuis, het [verblijfplaats] , waar de minderjarigen nu verblijven, wordt hen de bovengemiddelde en gestructureerde opvoedomgeving geboden die zij nodig hebben. Zowel de vader als de moeder zijn niet in staat gebleken de verzorging en opvoeding voor de minderjarigen te kunnen dragen en de verwachting is niet reëel dat zij dit in de toekomst wel volledig zullen kunnen. Het toekomstperspectief van de minderjarigen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht niet meer bij de vader en de moeder bepaald. In lijn met de bedoeling van de wetgever ligt een gezagsbeëindiging daarom in de rede. Met een gezagsbeëindiging zou de juridische situatie (meer) in lijn met de feitelijke situatie worden gebracht, namelijk dat de vader en de moeder niet langer (mede) de verantwoordelijkheid voor beslissingen omtrent de verzorging en opvoeding van de minderjarigen dragen.
Ten aanzien van de moeder is de rechtbank van oordeel dat het verzoek inderdaad moet worden toegewezen en dat haar gezag moet worden beëindigd. De moeder is immers al langere tijd niet heel nauw betrokken in het leven van de minderjarigen en niet tot nauwelijks betrokken bij het nemen van beslissingen omtrent hun verzorging en opvoeding. Gelet op haar persoonlijke problematiek kost het de moeder kennelijk moeite daarvoor tevens (mede) de verantwoordelijkheid te dragen. De rechtbank is van oordeel dat de juridische status nu in overeenstemming dient te worden gebracht met de feitelijke situatie en acht het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk en proportioneel dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. Het blijft echter wel belangrijk dat blijvend wordt ingezet op omgang tussen de minderjarigen en hun moeder. Dit is van belang voor de band tussen de minderjarigen en de moeder en kan bijdragen aan een positief verloop van hun verdere identiteitsontwikkeling.
Ten aanzien van de vader komt de rechtbank tot een ander oordeel. Weliswaar geldt ook ten aanzien van de vader dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het gezag in principe moet worden beëindigd nu aan de criteria daarvoor is voldaan. Beëindiging van het gezag van de vader is naar het oordeel van de rechtbank echter op dit moment (nog) niet in het belang van de minderjarigen te achten. Daartoe is het volgende redengevend. Met betrekking tot de betrokkenheid van de vader staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat hij op een positieve manier een rol speelt in het leven van de minderjarigen en dat hij op een actieve en opbouwende manier betrokken is bij beslissingen omtrent hun verzorging en opvoeding. Uit de stukken blijk duidelijk dat de vader goed in contact staat met het [verblijfplaats] en dat de betrokken hulpverleners, waaronder de jeugdbeschermer, goed met hem kunnen overleggen over te nemen beslissingen. Dit beeld is ter zitting tevens bevestigd door de betrokken jeugdbeschermer. De vader lijkt de belangen van de minderjarigen daarbij voorop te stellen. In gevallen dat de vader het met te nemen beslissingen niet eens is, kan hij zich daar – in het belang van de minderjarigen – wel bij neerleggen. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat de vader de verwachting heeft of naar de minderjarigen uitspreekt dat zij op termijn weer bij hem zouden kunnen komen wonen. In zoverre is geen sprake van onduidelijkheid of onzekerheid over hun perspectief. Daarbij komt dat niet is gebleken dat de minderjarigen momenteel last hebben van de procedures omtrent (de verlenging van) de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing of dat zij onduidelijkheid omtrent hun perspectief ervaren. [minderjarige 2] woont nog niet lang in het [verblijfplaats] en moet daar nog haar plekje vinden. Daarnaast moeten de minderjarigen de balans vinden in het feit dat ze nu samen op één plek wonen. Er lijkt daarin een voorzichtig positieve ontwikkeling zichtbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is deze situatie gecreëerd mede dankzij de betrokkenheid van de vader als gezagsdrager. De samenwerking die tussen het [verblijfplaats] , de vader en de jeugdbeschermer bestaat lijkt in het belang van de minderjarigen te zijn en naar het oordeel van de rechtbank is het belangrijk dat de balans in die samenwerking voorlopig onveranderd blijft. Na een gezagsbeëindiging zou de vader weliswaar betrokken blijven, maar zou zijn rol mogelijk toch een andere worden. Dat acht de rechtbank momenteel niet in het belang van de minderjarigen. Daarbij zij opgemerkt dat ook een beëindiging van de ondertoezichtstelling, zoals gesuggereerd door de advocaat van de vader, naar het oordeel van de rechtbank thans niet in het belang van de minderjarigen zou zijn, omdat ook daarmee de balans van de samenwerking tussen het [verblijfplaats] , de vader en de jeugdbeschermer zou worden verstoord. Gelet op de bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen en de noodzakelijke hulpverlening acht de rechtbank de betrokkenheid van de jeugdbeschermer evenwel noodzakelijk. Gelet op al het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader af.
Het voorgaande laat onverlet dat een oordeel over een eventueel nieuw verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader in de toekomst anders zou kunnen uitvallen. Daarbij kan in ieder geval, maar niet uitsluitend, een rol spelen dat de minderjarigen op enig moment de leeftijd gaan bereiken dat zij mogelijk wel nadelige gevolgen zullen gaan ondervinden van eventuele onrust en onzekerheid door de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Ook een verstoring in de balans van de samenwerking tussen het [verblijfplaats] , de vader en de jeugdbeschermer kan een veranderde situatie met zich brengen. Alsdan zal een eventueel nieuw verzoek opnieuw worden beoordeeld naar de dan geldende situatie. De Raad wordt verzocht bij de indiening van een eventueel nieuw verzoek aan te geven dat de zaak door de meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, indien de vader dan wederom inhoudelijk verweer voert tegen het verzoek.
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de moeder ten slotte uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
de moeder: [de vrouw] , geboren op [geboortedag 3] 1984 te [geboorteplaats 1]
over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats 2] ,
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2021 door mr. C.L. Strop, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.