ECLI:NL:RBDHA:2021:4482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een kas voor vermeende hennepteelt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de besloten vennootschap Onroerend Goed B.V. tegen de burgemeester van de gemeente Westland. De burgemeester had op 23 maart 2021 besloten om de kas van verzoekster voor een periode van zes maanden te sluiten, omdat er vermoedens waren dat de kas werd gebruikt voor de teelt van hennep. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 19 april 2021 is gebleken dat de politie op 10 september 2020 vijf hennepplanten in de kas had aangetroffen, die ongeveer drie meter hoog waren. De burgemeester baseerde zijn besluit op de bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd gesteld dat de kas werd gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Verzoekster betwistte dit en stelde dat de planten voor eigen gebruik waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een bedrijfsmatige hennepteelt, omdat er geen voorzieningen waren getroffen die normaal zijn voor professionele teelt.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het primaire besluit van de burgemeester waarschijnlijk niet in stand zou blijven en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De sluiting van de kas werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2514
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] Onroerend Goed B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. J.W.M. Hagelaars),
tegen

de burgemeester van de gemeente Westland, verweerder

(gemachtigde: A. Bos).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2021 (het primaire besluit] heeft verweerder besloten om de kas aan de [weg] [nummer] te [plaats] (hierna: de kas), voor een periode van zes maanden te sluiten, ingaande op 1 april 2021.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij e-mail van 31 maart 2021 heeft verweerder aan de rechtbank bericht dat de werking van het primaire besluit opgeschort wordt totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021 door middel van een Skype-verbinding. Verzoekster is verschenen in de persoon van [verzoekster] , bijgestaan door haar gemachtigde en kantoorgenoot mr. I.S. ter Maat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [derde-partij] , derde partij.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster is eigenaar van de kas en de derde partij mag gebruik maken van de kas in ruil voor onderhoudswerkzaamheden.
Op 10 september 2020 heeft Team Westland van de Politie Eenheid Den Haag, een bestuurlijke rapportage uitgebracht over de kas. Hieruit blijkt dat de politie naar aanleiding van een anonieme tip op 10 september 2020 vijf hennepplanten heeft ontdekt in de kas. Deze planten waren ongeveer 3 meter hoog. De derde partij is als verdachte aangemerkt.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit op basis van de bestuurlijke rapportage de sluiting van de kas bevolen. Verweerder heeft redenen aan te nemen dat de kas wordt gebruikt voor de handel in verdovende middelen. De aangetroffen hennepplanten worden door verweerder aangemerkt als een in werking zijnde hennepkwerij. Verweerder acht daarom de sluiting noodzakelijk. Hij heeft hiervoor het Damoclesbeleid van de gemeente Westland 2020 toegepast. De sluitingsduur acht verweerder gerechtvaardigd door:
- de brede bekendheid van het nationale beleid en nationale wetgeving ten aanzien
van verdovende middelen;
- de aard van de overtreding, namelijk een druggerelateerde criminele handeling met een bedrijfsmatig karakter, strafbaar gesteld bij wet;
- het geschonden algemeen belang, namelijk de verstoring van de openbare orde, veiligheid en rechtsorde, de aantasting van het woon-, leef- en werkklimaat, onveiligheidsgevoelens in de straat/wijk, gevaren voor de volksgezondheid, vergaren van illegale inkomsten en belastingontduiking, aanzuigende werking op het ontstaan van soortgelijke activiteiten;
- de beoogde werking van de maatregel, namelijk het terugdringen van de door criminele handelingen veroorzaakte negatieve effecten, het herstel van het woon-, leef- en werkklimaat en het terugdringen van recidive. Vanwege de grote hoeveelheid aanwezige kassen in de gemeente en andere panden met een bedrijfsmatige bestemming, zijn panden in dit gebied met name kwetsbaar om verkozen te worden tot teellocatie voor verdovende middelen.
Wat vinden partijen in deze procedure over het verzoek om een voorlopige voorziening?
4. Volgens verzoekster was verweerder niet bevoegd om over te gaan tot sluiting omdat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 13b, van de Opiumwet.
Daarnaast is het besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel genomen omdat de verbalisanten die langskwamen naar aanleiding van de anonieme tip, hebben aangegeven dat als derde-partij instemde met verwijdering er geen verdere gevolgen aan zouden worden verbonden. Tot slot voldoet het besluit niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de voorzieningenrechter hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.1.
Tussen partijen is allereest in geschil of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083, is het uitgangspunt dat bij een aanwezigheid van meer dan vijf planten in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning of het bedrijf. Tussen partijen is niet in geschil dat niet meer dan vijf planten in de kas zijn aangetroffen. Volgens verweerder is in dit geval echter toch sprake van een handelshoeveelheid drugs dan wel een bedrijfsmatige hennepkwekerij, omdat de planten zeer hoog waren, ongeveer drie meter. En ook de omstandigheid dat de planten in een kas stonden heeft verweerder laten meewegen in zijn oordeel dat sprake is van een bedrijfsmatige hennepkwekerij. Verzoekster heeft hiertegenover gesteld dat de drugs voor eigen gebruik waren. De derde partij heeft dit ook ten overstaan van de politie verklaard en heeft dat in deze procedure herhaald.
6.2.
De voorzieningenrechter is met verzoekster van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake was van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt dan wel dat de drugs aanwezig was met oog op de handel. De verklaring van derde partij dat hij de planten heeft aangeschaft en in de kas heeft laten groeien om te kijken of hij hasj-olie kon maken voor de verlichting van de pijnklachten van zijn moeder, komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor. Daarbij komt dat niet in geschil is dat in de kas geen voorzieningen waren getroffen die normaal gebruikt worden om hennepplanten te kweken en de opbrengst aan henneptoppen te maximaliseren. Zo was geen sprake van assimilatielampen, van een met het oog op de teelt van hennepplanten verrijkte bodem of een installatie om de toevoer van koolstofdioxide te regelen. Daarnaast heeft verzoekster verwezen naar informatie uit openbare bron, waaruit volgt dat het niet effectief lijkt voor het rendement om de planten niet te snoeien en een hoogte van drie meter te laten bereiken. Dit zijn contra-indicaties voor het aannemen van professionele teelt.
6.3
Verweerder heeft deze contra-indicaties niet betwist. Hij heeft enkel gewezen op de grootte van de planten en het feit dat de hennepplanten in een kas stonden die voor bedrijfsmatig gebruik is bestemd. De voorzieningenrechter acht dit onvoldoende voor een ander oordeel. Het feit dat de hennepplanten in een kas stonden die door derde-partij gebruikt wordt voor professionele bloementeelt, maakt niet dat daarmee niet aannemelijk is dat de vijf hennepplanten wel voor eigen gebruik waren.
6.4.
Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk is dat de aangetroffen drugs aanwezig was ten behoeve van de door artikel 13b van de Opiumwet vereiste bestemming – te weten voor verkoop, verstrekking of aflevering – was verweerder niet bevoegd om tot sluiting van de kas over te gaan op grond van dit artikel. Het is dan ook waarschijnlijk dat het primaire besluit in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. De overige gronden behoeven geen verdere bespreking aangezien de voorlopige voorziening gelet op het voorgaande al voor toewijzing in aanmerking komt.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 23 maart 2021 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1068,- te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.