ECLI:NL:RBDHA:2021:4441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
SGR 20/3463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan transportbedrijf wegens manipulatievoorziening in vrachtwagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Infrastructuur en Waterstaat en een transportbedrijf uit Polen. De minister had aan het bedrijf een bestuurlijke boete van € 4.400,- opgelegd wegens de aanwezigheid van een manipulatievoorziening in een vrachtwagen. Dit besluit volgde op een inspectie waarbij geconstateerd werd dat de bewegingssensor van het voertuig was aangepast, wat in strijd is met de Arbeidstijdenwet en de bijbehorende Europese verordening. Het transportbedrijf heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat de aanwezigheid van de manipulatievoorziening op zich al een overtreding vormt, ongeacht of deze daadwerkelijk is gebruikt voor manipulatie van gegevens. De rechtbank wijst erop dat het transportbedrijf niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de voorziening. De rechtbank benadrukt dat het inbouwen van een dergelijke voorziening niet alleen kostbaar is, maar ook in het belang van het bedrijf zelf is, omdat het de omzet kan verhogen. De rechtbank concludeert dat de minister de boete terecht heeft opgelegd en dat deze in overeenstemming is met het beleid dat is vastgesteld voor dergelijke overtredingen.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van het transportbedrijf over de tolk verworpen, omdat er geen bewijs is dat de communicatie tussen de chauffeur en de inspecteur verstoord was. De rechtbank heeft de beslissing van de minister om de boete op te leggen bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres bedrijf buitenland], te [vestigingsplaats] , Polen, eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van Geel).

Procesverloop

In het besluit van 30 september 2019 (primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete van € 4.400,- opgelegd.
In het besluit van 11 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 8 april 2021. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is verschenen als tolk P. Lukaszewicz.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is een transportbedrijf dat is gevestigd in Polen. De gemachtigde is eigenaar van het bedrijf.
1.2.
In het boeterapport van 27 februari 2019 staat dat een inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport op 25 februari 2019 het voertuig met het Poolse kenteken [kenteken] heeft gecontroleerd op naleving van de Arbeidstijdenwet (hierna: Atw). De chauffeur van het voertuig verrichte ten tijde van de inspectie vervoer voor eiseres. Bij een nader onderzoek van het voertuig bij een werkplaats is vastgesteld dat er wijzigingen zijn aangebracht op de printplaat van de bewegingssensor. Dit betekent dat er invloed uitgeoefend kan worden op de gegevens die in een tachograaf of op een bestuurderskaart worden geregistreerd. Gelet daarop is volgens verweerder sprake van een voorziening in het voertuig die voor manipulatie kan worden gebruikt. Dit is in strijd met artikel 2.4:13, tweede lid van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: Atbv), in samenhang gelezen met artikel 32, derde lid, van Verordening (EU) 165/2014 (hierna: de Verordening).
2. Verweerder heeft de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete van € 4.400- bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De rechtbank gaat – voor zover van belang – in het navolgende in op hetgeen namens eiseres is aangevoerd.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat in het betreffende voertuig een voorziening is aangetroffen die kan worden gebruikt om gegevens te manipuleren, zoals bedoeld in artikel 32, derde lid, van de Verordening.
5.2.
Eiseres voert aan dat verweerder haar geen boete mocht opleggen, nu niet in geschil is dat de betreffende voorziening niet daadwerkelijk gebruikt is voor het manipuleren van gegevens. Volgens eiseres is de enkele aanwezigheid van de voorziening namelijk onvoldoende om over te gaan tot het opleggen van een boete.
5.3.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de formulering van artikel 32, derde lid, van de Verordening, in samenhang gelezen met artikel 2.4:13 van het Atbv, volgt dat de enkele aanwezigheid van een dergelijke voorziening verboden is. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd, is met de enkele aanwezigheid van een dergelijke voorziening, los van het gebruik ervan, al sprake van een beboetbare overtreding. [1] De rechtbank overweegt ten overvloede, op grond van het verweerschrift en hetgeen ter zitting is verklaard, dat wel degelijk in geschil is tussen partijen of de voorziening daadwerkelijk is gebruikt voor het manipuleren van gegevens.
6.1
Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte een boete heeft opgelegd, nu zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding. Zij was niet op de hoogte van het feit dat er een voorziening in het voertuig was geïnstalleerd die voor manipulatie van de gegevens kan worden gebruikt. Eiseres heeft het voertuig meerdere keren laten controleren door een erkende werkplaats, maar een dergelijke voorziening is nooit eerder aangetroffen. De aangetroffen voorziening kan alleen gevonden worden door de controlezegel te verbreken, maar dit gebeurt tijdens een reguliere controle niet.
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat het een transportbedrijf in beginsel verwijtbaar is als in een voertuig van dat bedrijf een manipulatievoorziening wordt aangetroffen. [2] Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien het transportbedrijf aannemelijk heeft gemaakt dat het niet wist of niet kon weten dat de manipulatievoorziening in het voertuig aanwezig was.
6.3.
Volgens de rechtbank bestaat geen grond voor het oordeel dat de overtreding eiseres niet kan worden verweten, nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet wist of niet kon weten dat de voorziening in het voertuig aanwezig was. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het inbouwen van een manipulatievoorziening bewerkelijk is en hoge kosten met zich meebrengt. Voorts zijn alleen eiseres en de chauffeur gebaat bij een dergelijke voorziening. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft gesteld, heeft eiseres zelfs meer belang bij het inbouwen van een manipulatievoorziening dan de chauffeur, nu de omzet van eiseres hoger zal zijn, terwijl de chauffeur minder rust- en juist meer rijtijd zal hebben.
Het feit dat de voorziening vanwege de controlezegel niet is aangetroffen bij reguliere controles maakt het voorgaande niet anders. Evenmin maakt die omstandigheid dat eiseres niet kon weten dat de voorziening in het voertuig aanwezig was. Zoals onder meer ter zitting besproken, gaat het in deze zaak om een technisch geavanceerde manipulatie die bij een reguliere controle niet zal worden gedetecteerd. Echter, eiseres had op andere wijze controles kunnen uitvoeren waaruit de aanwezigheid van de voorziening viel af te leiden.
6.4.
De rechtbank overweegt verder dat het opleggen van een bestuurlijke boete wegens overtreding van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv een discretionaire bevoegdheid is van verweerder. Verweerder moet bij het gebruik van die bevoegdheid ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de hoogte van de bestuurlijke boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin die aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen omtrent het al dan niet opleggen van een bestuurlijke boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook als het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, moet verweerder bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval beoordelen, of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete moeten worden gesteld. Als dat niet het geval is, moet de bestuurlijke boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de bestuurlijke boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie. [3]
6.5.
De hoogste bestuursrechter heeft eerder overwogen dat de beleidsregels over de berekening van de boete wegens overtreding van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv niet onredelijk is. Verweerder heeft in deze zaak de boete in overeenstemming met dat beleid opgelegd. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen overwogen onder 6.3., geen aanleiding voor verlaging van de boete. Zelfs al was eiseres niet op de hoogte van de manipulatievoorziening, dan kan de aanwezigheid ervan haar worden verweten. Van eiseres mogen vergaande inspanningen worden verwacht om de betreffende overtreding te voorkomen. Hetgeen zij heeft aangevoerd is onvoldoende om haar de overtreding in mindere mate te verwijten.
7.1.
Eiseres voert tot slot aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten te vermelden dat de chauffeur ten tijde van de inspectie via een
telefoontolkeen verklaring heeft afgelegd. Verweerder heeft geen verklaring mogen tegenwerpen die op een onbetrouwbare wijze via de telefoon is vertaald.
7.2.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken en niet is gesteld dat de tolk de chauffeur niet heeft verstaan of dat zich andere problemen hebben voorgedaan als gevolg van het feit dat de tolk zijn dienst telefonisch heeft verleend. Voorts bevat het boeterapport geen aanwijzingen die duiden op miscommunicatie tussen de chauffeur en de inspecteur. Het enkele feit dat in het bestreden besluit niet is opgenomen dat de tolk zijn dienst telefonisch verleende, maakt het voorgaande niet anders. Gelet op het voorgaande mocht verweerder de verklaring van de chauffeur betrekken in het besluit.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Verordening (EU) 165/2014
Artikel 32[…]
3. Het is verboden gegevens op het registratieblad, op de tachograaf of op de bestuurderskaart opgeslagen gegevens, of afdrukken van de tachograaf te vervalsen, te verbergen, uit te wissen of te vernietigen. Manipulatie van de tachograaf, het registratieblad of de bestuurderskaart die kan leiden tot het vervalsen, uitwissen of vernietigen van de gegevens en/of afgedrukte informatie is verboden. In het voertuig mag geen voorziening aanwezig zijn die met dit doel kan worden gebruikt.
Arbeidstijdenbesluit vervoer
Artikel 2.4:131. Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kunnen nadere regels worden gesteld, welke voor de uitvoering van verordening (EU) nr. 165/2014 noodzakelijk zijn.
2. Voor zover verordening (EG) nr. 561/2006 van toepassing is, is het verboden te handelen in strijd met de artikelen 1, eerste lid, tweede alinea, 3, eerste lid, 27, 29, tweede lid, 32, eerste tot en met vierde lid, 33, eerste en tweede lid, 34, behoudens het derde lid, onder b, tweede alinea, 35, 36, eerste en tweede lid, 37, eerste lid, eerste volzin en tweede lid van verordening (EU) nr. 165/2014.
3. Voor zover verordening (EG) nr. 561/2006 van toepassing is, leeft de bestuurder het voorschrift van artikel 12, tweede volzin van verordening (EG) nr. 561/2006 na.
4. Voor zover het AETR-verdrag van toepassing is, is het verboden te handelen in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 10 van het AETR-verdrag.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1391.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1391.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:404.