ECLI:NL:RBDHA:2021:4438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
SGR 20/6053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor huisvesting door gemeente Den Haag

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande moeder met vier minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor huisvesting bij de gemeente Den Haag. De aanvraag werd afgewezen in het primaire besluit van 12 maart 2020, en deze afwijzing werd in het bestreden besluit van 7 september 2020 gehandhaafd. Eiseres stelde dat zij en haar kinderen zich niet veilig voelden in hun huidige woning vanwege bedreigingen van de ex-partner van eiseres, wat leidde tot lichamelijke en geestelijke klachten. De gemeente stelde echter dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, en dat er geen urgent huisvestingsprobleem was.

Tijdens de zitting op 23 maart 2021, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, werd het verweer van de gemeente toegelicht. De rechtbank overwoog dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres haar huisvestingsprobleem op een andere manier kon oplossen, bijvoorbeeld door contact op te nemen met de politie voor een straat- of contactverbod. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de verordening, en dat de gemeente de afwijzing van de urgentieverklaring terecht had gehandhaafd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 april 2021, en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6053

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Salhi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: G. Tjon Man Tsoi).

Procesverloop

In het besluit van 12 maart 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring afgewezen.
In het besluit van 7 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , de gezinsbegeleider van eiseres en haar gezin.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een urgentieverklaring voor haarzelf en voor haar vier minderjarige kinderen aangevraagd. Het gezin voelt zich in de huidige woning niet veilig, omdat zij worden lastiggevallen door de ex-partner van eiseres, de (stief)vader van de kinderen. Bij eiseres zorgt dit voor lichamelijke en geestelijke klachten. Verder ondervindt haar oudste zoon ook problemen. Zo heeft hij concentratieproblemen en is bij hem sprake van een complex trauma. Tot slot is de woning aan de kleine kant, nu eiseres vier kinderen heeft die steeds meer eigen ruimte nodig hebben.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4:5, onder b, c, g en m van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: de Verordening). Verweerder stelt dat er geen urgent huisvestingsprobleem is, omdat het oppervlakte van de woning voldoende is voor bewoning voor een gezin van minimaal zes personen (artikel 4:5, onder b, van de Verordening). Verder kunnen de problemen rondom de ex-partner van eiseres volgens verweerder op een andere manier worden opgelost, bijvoorbeeld door het aanvragen van een straat- of contactverbod (artikel 4:5, onder c, van de Verordening). Ook zal een nieuwe woning het probleem met de ex-partner niet oplossen, nu een nieuw adres naar verwachting bekend zal worden bij de ex-partner (artikel 4:5, onder g, van de Verordening). Tot slot heeft eiseres bijna uitsluitend gereageerd op eengezinswoningen (artikel 4:5, onder m, van de Verordening).
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Zij stelt dat wel degelijk sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Hierbij is met name de bedreiging van belang die het gezin ondervindt van de ex-partner van eiseres. Ten onrechte stelt verweerder dat het probleem op een andere manier kan worden opgelost, nu een straat- of contactverbod haar ex-partner er niet van zal weerhouden om het gezin te bedreigen. Ook stelt verweerder ten onrechte dat een verhuizing het probleem niet zal oplossen. Eiseres zal er alles aan doen om het nieuwe adres geheim te houden voor haar ex-partner. Eiseres stelt verder dat zij er alles aan doet om het probleem op te lossen. Gelet op de grootte van het gezin is het logisch dat zij vooral reageert op eengezinswoningen. Tot slot doet eiseres een beroep op artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag (IVRK).
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank overweegt dat een aanvraag om een urgentieverklaring wordt afgewezen als een van de weigeringsgronden van artikel 4:5 van de Verordening van toepassing is. In het geval van eiseres zijn vier weigeringsgronden tegengeworpen door verweerder. Een van die weigeringsgronden is dat eiseres haar huisvestingsprobleem op een andere manier zou moeten kunnen oplossen (artikel 4:5, onder c, van de Verordening).
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat eiseres het huisvestingsprobleem op een andere manier kan oplossen. Zij kan namelijk contact opnemen met de politie over een straat- of contactverbod voor haar ex-partner.
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij eenmaal een melding heeft gedaan van de bedreiging en dat zij contact heeft gehad met Veilig Thuis over een eventueel straat- of contactverbod. Veilig Thuis zou volgens eiseres hebben aangegeven dat een straat- of contactverbod moeilijk te realiseren is, nu haar ex-partner alle bedreigingen ontkent. Deze stellingen van eiseres kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres heeft deze stellingen namelijk niet onderbouwd met stukken. Daardoor is niet gebleken dat eiseres daadwerkelijk contact heeft gehad met de politie over een eventueel straat- of contactverbod. Ook de enkele stelling dat de ex-partner zich niets zal aantrekken van een eventueel straat- of contactverbod kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit evenmin is onderbouwd.
6.3.
Gelet op het voorgaande voldeed de aanvraag van eiseres in ieder geval niet aan de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 4:5, onder c, van de Verordening. Verweerder heeft de weigering van de urgentieverklaring dan ook terecht in bezwaar gehandhaafd. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de andere weigeringsgronden die zijn tegengeworpen, behoeft daarom geen bespreking.
6.4.
Eiseres heeft voorts gesteld dat sprake is van een noodsituatie. Voor zover zij hiermee een beroep doet op de hardheidsclausule, overweegt de rechtbank dat verweerder hieraan in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiseres niet dusdanig uitzonderlijk is dat de hardheidsclausule toegepast dient te worden.
6.5.
Ten aanzien van het beroep op artikel 3 van het IVRK overweegt de rechtbank als volgt. De bestuursrechter toetst in het kader van dit artikel of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze toets heeft een terughoudend karakter. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder onvoldoende blijk heeft gegeven van het belang van de kinderen van eiseres.
6.6.
Voor zover eiseres voor het overige heeft verwezen naar hetgeen zij in bezwaar naar voren heeft gebracht, overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de gronden van bezwaar. Eiseres heeft niet gemotiveerd waarom het bestreden besluit op die punten onjuist zou zijn. De beroepsgrond kan al hierom niet slagen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 4:5Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
[…]
g. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte of een ándere zelfstandige woonruimte;
[…]
m. de aanvrager heeft niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6;
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1480.