ECLI:NL:RBDHA:2021:4391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
SGR 20 / 7317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag rechtsbijstandstoevoeging en de noodzaak van juridisch verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een rechtsbijstandstoevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder en mr. P.S.J. de Koning, had de aanvraag ingediend om bezwaar te maken tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor advocaatkosten en griffierechten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de toevoeging terecht was, omdat het geschil geen juridisch verweer vereiste en eiser zelf in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de noodzaak van juridische bijstand aan de verweerder toekomt en dat er geen sprake was van een complex geschil dat een advocaat noodzakelijk maakte. Eiser was het niet eens met de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand, maar de rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7317

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

drs. [eiser] , te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. drs. M.J.G. Schroeder),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. P.S.J. de Koning).

Procesverloop

In het besluit van 10 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een rechtsbijstandstoevoeging afgewezen.
In het besluit van 8 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per videoverbinding plaatsgevonden op 20 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een rechtsbijstandstoevoeging aangevraagd om bezwaar te maken tegen de buiten behandeling stelling van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor advocaatkosten en griffierechten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (het college).
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de toevoeging – in navolging van de bezwaarschriftencommissie – gehandhaafd. Het gaat om een probleem waarvoor de bijstand van een advocaat niet noodzakelijk is. Uit de werkinstructie ‘C030 sociale voorzieningen – overige geschillen’ volgt dat wanneer de bijstandsuitkering buiten behandeling is gesteld omdat niet de gevraagde stukken/informatie is verstrekt, geen toevoeging wordt verleend, tenzij de advocaat bij de aanvraag voor de toevoeging gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer. Volgens verweerder is onvoldoende aannemelijk dat in het bezwaar een inhoudelijk juridisch verweer door een advocaat dient te worden gevoerd. De rechtszoekende wordt geacht zelf de gevraagde informatie te kunnen verstrekken.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser vraagt het college ten onrechte een factuur van de advocaat en de rechtsbijstandstoevoegingen behorend bij de griffierechten voor verlening van bijzondere bijstand. Dit geschil vergt de beantwoording van meerdere rechtsvragen en een juridisch verweer. Ook was het onontkoombaar dat het college de aanvraag alsnog zou afwijzen omdat de aanvraag te laat was ingediend en de gelden van de ME vereniging van eiser wordt meegeteld voor de vraag of eiser aanspraak maakt op een uitkering. Hiertegen kan eiser zichzelf niet verweren.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat verweerder bij de beoordeling of de aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, beoordelingsvrijheid toekomt. [1] Voor de aanwending daarvan heeft verweerder criteria ontwikkeld die zijn neergelegd in werkinstructies. In dit geval volgt uit de werkinstructie, zoals opgenomen onder 2., dat alleen een toevoeging kan worden verleend voor het maken van bezwaar tegen een buiten behandeling stelling van een verzoek voor bijzondere bijstand wanneer in de aanvraag uiteen wordt gezet dat een inhoudelijk juridisch verweer wordt gevoerd. Verweerder komt ook op dit punt beoordelingsvrijheid toe. Verweerder mag het beleid voeren om in beroepszaken daarentegen wel een rechtsbijstandstoevoeging te verlenen.
4.2.
Ten aanzien van de grond omtrent de gevolgen van de vereniging van eiser voor de bijzondere bijstand, overweegt de rechtbank dat deze omstandigheid nog niet in bezwaar in geschil was. Op het moment van het bezwaar was dit een onzekere gebeurtenis en ten tijde van onderhavig bestreden besluit kon daarom niet worden gezegd dat hiervoor een juridisch verweer nodig was.
4.3.
De bezwaargronden van eiser tegen het besluit van het college komen in essentie neer op de vraag of hij de stukken waarom is gevraagd (de factuur van de advocaat en de rechtsbijstandstoevoegingen die horen bij de griffiekosten), had moeten overleggen. De rechtbank is van oordeel dat dit een eenvoudig geschil is, waarvan verweerder in redelijkheid heeft gesteld dat er geen noodzaak tot juridische bijstand is. Aan eiser zelf kan worden overgelaten om in bezwaar naar voren te brengen waarom niet alle stukken nodig zijn. De bezwaarprocedure is bedoeld om burgers op een laagdrempelige manier te laten opkomen tegen een besluit van een bestuursorgaan en biedt bovendien het bestuursorgaan de gelegenheid om dat besluit te heroverwegen. Verweerder mag omtrent een geschil over de vraag of eiser een stuk kan en moet overleggen, het standpunt innemen dat er geen noodzaak tot juridische bijstand is. [2] Verder is het vaste rechtspraak dat de juridisch duiding van het geschil geen rechtsbijstandsverlening door een advocaat noodzakelijk maakt. [3] Dat de gemachtigde in het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van het college heeft verwezen naar rechtspraak of dat de beslissing op dat bezwaar negen pagina’s beslaat, maakt niet dat sprake is van een complex geschil.
4.4.
De rechtbank overweegt hierbij dat eiser reeds bij bericht van 29 november 2019 zich zelfstandig op het standpunt heeft gesteld dat de besluiten tot rechtsbijstandstoevoeging voldoende zijn. Dit duidt op zelfredzaamheid van eiser.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:82.
2.Zoals de Afdeling oordeelt in de uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:651.
3.Zoals de uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:968, en 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:82.