ECLI:NL:RBDHA:2021:4389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
SGR 20 / 7314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking rechtsbijstandstoevoeging en beoordeling van noodzakelijkheid van rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een rechtsbijstandstoevoeging. Eiser, die deelnam aan het 'high trust' programma van de Raad voor Rechtsbijstand, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn toevoeging. De Raad voor Rechtsbijstand had in een eerder besluit vastgesteld dat de toevoeging ten onrechte was aangevraagd, omdat de kwestie waarvoor de toevoeging was aangevraagd, niet de bijstand van een advocaat vereiste. Dit betrof een bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard, waarbij de aanvraag voor een bijstandsuitkering buiten behandeling was gesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Raad voor Rechtsbijstand beoordelingsvrijheid toekomt bij de beoordeling of een aanvraag voor rechtsbijstand een belang betreft dat redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. De rechtbank oordeelde dat eiser zelf had kunnen aangeven welke gegevens ontbraken voor de beslissing op zijn aanvraag en dat hij ook zelf had kunnen aanvoeren dat hij meende dat de groepsbijeenkomst ten onrechte was opgelegd. De juridische duiding van het geschil door de rechtsbijstandsverlener veranderde hier niets aan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

mr. [eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. P.S.J. de Koning).

Procesverloop

In het besluit van 4 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder een toevoeging ingetrokken.
In het besluit van 8 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per videoverbinding plaatsgevonden op 20 april 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser neemt deel aan het ‘high trust’ programma van verweerder, waarbinnen aanvragen voor rechtsbijstandstoevoegingen en declaraties steekproefsgewijs achteraf worden gecontroleerd.
2. Uit een steekproefcontrole is gebleken dat een rechtsbijstandstoevoeging ten onrechte is gevraagd, omdat het om een probleem gaat waarvoor de bijstand van een advocaat niet noodzakelijk is. De toevoeging was gevraagd om bezwaar te maken tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard van 23 oktober 2019, waarbij de aanvraag voor een bijstandsuitkering buiten toepassing is gelaten. Uit de werkinstructie ‘C010 wet werk en bijstand (Participatiewet)' volgt dat geen toevoeging wordt verleend wanneer de bijstandsuitkering buiten behandeling is gesteld omdat niet de gevraagde stukken/informatie is verstrekt, tenzij de advocaat bij de aanvraag voor de toevoeging gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer. Volgens verweerder is hiervan niet gebleken en met het bestreden besluit handhaaft hij de intrekking.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser is sprake van een inhoudelijk juridisch verweer. Eiser stelt dat de rechtzoekende volledig in het duister tastte op grond van welke niet verschafte gegevens de aanvraag buiten behandeling is gesteld. Dat is een formeel juridische discussie die niet onder de zelfredzaamheid van rechtzoekende kan vallen en waarvoor rechtsbijstand van een advocaat in de bezwaarfase noodzakelijk is.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen dat verweerder bij de beoordeling of de aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, beoordelingsvrijheid toekomt. [1] Voor de aanwending daarvan heeft verweerder criteria ontwikkeld die zijn neergelegd in werkinstructies. In dit geval volgt uit de werkinstructie, zoals opgenomen onder 2., dat alleen een toevoeging kan worden verleend voor het maken van bezwaar tegen een buiten behandelingstelling van een aanvraag voor een bijstandsuitkering wanneer in de aanvraag uiteen wordt gezet dat een inhoudelijk juridisch verweer wordt gevoerd. Verweerder komt ook op dit punt beoordelingsvrijheid toe.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op juiste gronden heeft kunnen concluderen dat de aanvraag van eiser een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat rechtzoekende zelf, in eigen bewoordingen, naar voren had kunnen brengen dat voor hem niet duidelijk was welke gegevens voor de beslissing op de aanvraag ontbraken. Ook had hij zelf aan kunnen kaarten dat hij van mening is dat de groepsbijeenkomst ten onrechte zou zijn opgelegd. De juridische duiding van het geschil door de rechtsbijstandsverlener maakt dit niet anders. Voor dit laatste verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Afdeling. [2]
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:82).
2.Zoals de uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:968) en 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:82).